Responsive image

Artikel 1 Wijzigingen van Richtlijn 2013/34/EU

Download de app voor meer functionaliteit.

Artikel 1 Wijzigingen van Richtlijn 2013/34/EU

Richtlijn 2013/34/EU wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 1 worden de volgende leden toegevoegd:

“3. De in de artikelen 19 bis, 29 bis, 29 quinquies, 30 en 33, artikel 34, lid 1, tweede alinea, punt a bis), artikel 34, leden 2 en 3, en artikel 51 van deze richtlijn voorgeschreven coördinatiemaatregelen zijn ook van toepassing op de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die betrekking hebben op de volgende ondernemingen, ongeacht hun rechtsvorm, op voorwaarde dat het daarbij grote ondernemingen of kleine en middelgrote ondernemingen, met uitzondering van micro-ondernemingen, die organisaties van openbaar belang betreft als gedefinieerd in artikel 2, punt 1, a), van deze richtlijn:

a)

verzekeringsondernemingen in de zin van artikel 2, lid 1, van Richtlijn 91/674/EEG van de Raad (*1);

b)

kredietinstellingen zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 1), van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (*2).

De lidstaten kunnen ervoor kiezen de in de eerste alinea van dit lid bedoelde coördinatiemaatregelen niet toe te passen op de in artikel 2, lid 5, punten 2) tot en met 23), van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (*3) genoemde ondernemingen.

4. De in de artikelen 19 bis, 29 bis en 29 quinquies voorgeschreven coördinatiemaatregelen zijn niet van toepassing op de in artikel 2, punt 12), b) en f), van Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad (*4) genoemde financiële producten.

5. De in de artikelen 40 bis tot en met 40 quinquies voorgeschreven coördinatiemaatregelen zijn ook van toepassing op de wet- en regelgeving en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten betreffende dochterondernemingen en bijkantoren van ondernemingen die niet onder het recht van een lidstaat vallen, maar waarvan de rechtsvorm vergelijkbaar is met de in bijlage I genoemde ondernemingsvormen.

(*1) Richtlijn 91/674/EEG van de Raad van 19 december 1991 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van verzekeringsondernemingen (PB L 374 van 31.12.1991, blz. 7)."

(*2) Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1)."

(*3) Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338)."

(*4) Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector (PB L 317, 9.12.2019, blz. 1).”."

2)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 5) wordt vervangen door:

“5)

“netto-omzet”: het bedrag met betrekking tot de verkoop van goederen en de verlening van diensten, na aftrek van kortingen en belasting over de toegevoegde waarde en andere rechtstreeks met de omzet verbonden belastingen; voor de in artikel 1, lid 3, eerste alinea, punt a), van deze richtlijn bedoelde verzekeringsondernemingen wordt “netto-omzet” echter gedefinieerd overeenkomstig artikel 35 en artikel 66, punt 2, van Richtlijn 91/674/EEG van de Raad (*5); voor de in artikel 1, lid 3, eerste alinea, punt b), van deze richtlijn bedoelde kredietinstellingen wordt “netto-omzet” gedefinieerd overeenkomstig artikel 43, lid 2, punt c) van Richtlijn 86/635/EEG van de Raad (*6), en voor binnen het toepassingsgebied van artikel 40bis, lid 1, van deze richtlijn vallende ondernemingen wordt onder “netto-omzet” verstaan de inkomsten zoals gedefinieerd bij of in de zin van het kader voor financiële verslaglegging op basis waarvan de financiële overzichten van de onderneming worden opgesteld;

(*5) Richtlijn 91/674/EEG van de Raad van 19 december 1991 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van verzekeringsondernemingen (PB L 374 van 31.12.1991, blz. 7)."

(*6) Richtlijn 86/635/EEG van de Raad van 8 december 1986 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van banken en andere financiële instellingen (PB L 372 van 31.12.1986, blz. 1).”;"

b)

de volgende punten worden toegevoegd:

“17)

“duurzaamheidskwesties”: ecologische, sociale en mensenrechten, en governancefactoren, waaronder duurzaamheidsfactoren zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 24), van Verordening (EU) 2019/2088;

18)

“duurzaamheidsrapportering”: verslaglegging van informatie met betrekking tot duurzaamheidskwesties overeenkomstig de artikelen 19 bis, 29 bis en 29 quinquies;

19)

“essentiële immateriële middelen”: niet-fysieke middelen waarvan het bedrijfsmodel van de onderneming fundamenteel afhangt en die een bron zijn voor de waardecreatie van de onderneming;

20)

“onafhankelijke verlener van assurancediensten”: een conformiteitsbeoordelingsinstantie die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad (*7) geaccrediteerd is voor de in artikel 34, lid 1, tweede alinea, punt a bis), van deze richtlijn bedoelde specifieke conformiteitsbeoordelingsactiviteit.

(*7) Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30).”."

3)

Aan artikel 19, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

“Grote ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen, met uitzondering van micro-ondernemingen, die organisaties van openbaar belang zijn zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), a), rapporteren over de essentiële immateriële middelen en lichten toe hoe het bedrijfsmodel van de onderneming fundamenteel afhankelijk is van die middelen en hoe die middelen een bron voor de waardecreatie van de onderneming zijn.”.

4)

Artikel 19bis wordt vervangen door:

“Artikel 19bis

Duurzaamheidsrapportering

1. Grote ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen, met uitzondering van micro-ondernemingen, die organisaties van openbaar belang zijn zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), a), nemen in het bestuursverslag informatie op die nodig is om inzicht te krijgen in de effecten van de onderneming op duurzaamheidskwesties, alsmede informatie die nodig is om te begrijpen hoe duurzaamheidskwesties van invloed zijn op de ontwikkeling, de prestaties en de positie van de onderneming.

De in de eerste alinea bedoelde informatie staat duidelijk aangegeven in een deel van het bestuursverslag dat specifiek hierover gaat.

2. De in lid 1 bedoelde informatie bevat:

a)

een korte beschrijving van het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming, met inbegrip van:

i)

de veerkracht van het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming ten aanzien van risico’s in verband met duurzaamheidskwesties;

ii)

de kansen voor de onderneming op het gebied van duurzaamheidskwesties;

iii)

de plannen van de onderneming, met inbegrip van uitvoeringsmaatregelen en daaraan gerelateerde financiële en investeringsplannen, om ervoor te zorgen dat haar bedrijfsmodel en strategie verenigbaar zijn met de overgang naar een duurzame economie en met de beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C in overeenstemming met de in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering op 12 december 2015 aangenomen Overeenkomst van Parijs (“de Overeenkomst van Parijs”) en de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken zoals vastgesteld in Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad (*8), en in voorkomend geval de blootstelling van de onderneming aan steenkool-, olie- en gasgerelateerde activiteiten;

iv)

de wijze waarop in het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming rekening wordt gehouden met de belangen van de belanghebbenden bij de onderneming en met de effecten van de onderneming op duurzaamheidskwesties;

v)

de wijze waarop de strategie van de onderneming ten aanzien van duurzaamheidskwesties is uitgevoerd;

b)

een beschrijving van de door de onderneming vastgestelde tijdgebonden doelstellingen met betrekking tot duurzaamheidskwesties, waaronder, indien van toepassing, de absolute broeikasgasemissiereductiedoelstellingen voor tenminste 2030 en 2050, een beschrijving van de vooruitgang die de onderneming heeft geboekt bij het bereiken van die doelstellingen, en een verklaring die duidelijk maakt of de doelstellingen ten aanzien van milieufactoren van de onderneming gebaseerd zijn op overtuigend wetenschappelijk bewijs;

c)

een beschrijving van de rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen met betrekking tot duurzaamheidskwesties, en van de daarin aanwezige deskundigheid en vaardigheden met betrekking tot het vervullen van die rol ofwel de toegang die deze organen hebben tot dergelijke deskundigheid en vaardigheden;

d)

een beschrijving van het beleid van de onderneming met betrekking tot duurzaamheidskwesties;

e)

informatie over het bestaan van stimuleringsregelingen in verband met duurzaamheidskwesties die aan leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen worden aangeboden;

f)

een beschrijving van:

i)

de door de onderneming toegepaste passende zorgvuldigheidsprocedure ten aanzien van duurzaamheidskwesties en, indien van toepassing, in overeenstemming met de vereisten van de Unie voor ondernemingen om een passende zorgvuldigheidsprocedure uit te voeren;

ii)

de belangrijkste feitelijke of potentiële negatieve effecten die verband houden met de eigen activiteiten en met de waardeketen van de onderneming, met inbegrip van haar producten en diensten, haar zakelijke betrekkingen en haar toeleveringsketen, welke activiteiten zijn ondernomen voor het in kaart brengen en monitoren van die effecten en van andere negatieve effecten die de onderneming op grond van andere vereisten van de Unie met betrekking tot het uitvoeren van een passende zorgvuldigheidsprocedure verplicht is in kaart te brengen;

iii)

alle door de onderneming genomen maatregelen om feitelijke of potentiële negatieve effecten te voorkomen, te beperken, te verhelpen of te beëindigen, en het resultaat van dergelijke maatregelen;

g)

een beschrijving van de voornaamste risico’s voor de onderneming met betrekking tot duurzaamheidskwesties, met inbegrip van een beschrijving van de belangrijkste afhankelijkheden van de onderneming van die kwesties, en hoe de onderneming die risico’s beheert;

h)

de indicatoren die relevant zijn voor de in de punten a) tot en met g) bedoelde informatieverschaffing.

Ondernemingen rapporteren over het uitgevoerde proces om de informatie in kaart te brengen die zij overeenkomstig lid 1 van dit artikel in het bestuursverslag hebben opgenomen. De in de eerste alinea van dit lid genoemde informatie omvat informatie met betrekking tot tijdhorizonten op korte, middellange en lange termijn, naargelang het geval.

3. De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie bevat, in voorkomend geval, informatie over de eigen activiteiten en over de waardeketen van de onderneming, met inbegrip van haar producten en diensten, haar zakelijke betrekkingen en haar toeleveringsketen.

Gedurende de eerste drie jaar van de toepassing van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Richtlijn (EU) 2022/2464 van het Europees Parlement en de Raad (*9) vast te stellen maatregelen en indien niet alle nodige informatie over haar waardeketen beschikbaar is, legt de onderneming uit welke inspanningen zijn geleverd om de informatie over haar waardeketen te verkrijgen, waarom niet alle nodige informatie kon worden verkregen en welke plannen zij heeft om in de toekomst de nodige informatie te verkrijgen.

De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie bevat, in voorkomend geval, tevens verwijzingen naar en aanvullende uitleg over de andere informatie die overeenkomstig artikel 19 in het bestuursverslag is opgenomen en de bedragen die in de jaarlijkse financiële overzichten zijn vermeld.

De lidstaten kunnen toestaan dat informatie betreffende ophanden zijnde ontwikkelingen of zaken waarover wordt onderhandeld, in uitzonderlijke gevallen wordt weggelaten indien naar de behoorlijk gerechtvaardigde opvatting van de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen, handelend binnen het kader van de hun krachtens het nationaal recht toegewezen bevoegdheden en met collectieve verantwoordelijkheid voor dat standpunt, de openbaarmaking van dergelijke informatie ernstige schade zou toebrengen aan de commerciële positie van de onderneming, mits het weglaten van die informatie niet in de weg staat aan een getrouw en evenwichtig begrip van de ontwikkeling, de resultaten en de positie van de onderneming alsmede van de effecten van haar activiteiten.

4. Ondernemingen rapporteren de in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel bedoelde informatie overeenkomstig de op grond van artikel 29ter vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden.

5. Het management van de onderneming informeert de werknemersvertegenwoordiging op het passende niveau en bespreekt met de werknemersvertegenwoordiging de relevante informatie en de manier waarop duurzaamheidsinformatie wordt verkregen en geverifieerd. Het standpunt van de werknemersvertegenwoordiging wordt in voorkomend geval meegedeeld aan de betrokken bestuurs-, leidinggevende of toezichthoudende organen.

6. In afwijking van de leden 2, 3 en 4, van dit artikel en onverminderd de leden 9 en 10 van dit artikel, kunnen de in lid 1 van dit artikel bedoelde kleine en middelgrote ondernemingen, kleine en niet-complexe instellingen zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 145), van Verordening (EU) nr. 575/2013, verzekeringscaptives zoals gedefinieerd in artikel 13, punt 2, van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad (*10) en herverzekeringscaptives zoals gedefinieerd in artikel 13, punt 5, van die richtlijn, hun duurzaamheidsrapportering beperken tot de volgende informatie:

a)

een korte beschrijving van het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming;

b)

een beschrijving van het beleid van de onderneming met betrekking tot duurzaamheidskwesties;

c)

de belangrijkste feitelijke of potentiële negatieve effecten van de onderneming op duurzaamheidskwesties, en de maatregelen die zijn genomen om dergelijke feitelijke of potentiële negatieve effecten in kaart te brengen, te monitoren, te voorkomen, te beperken of te verhelpen;

d)

de voornaamste risico’s voor de onderneming in verband met duurzaamheidskwesties en hoe de onderneming die risico’s beheert;

e)

essentiële indicatoren die nodig zijn voor de in de punten a) tot en met d) bedoelde informatieverschaffing.

Kleine en middelgrote ondernemingen, kleine en niet-complexe instellingen, en verzekeringscaptives en herverzekeringscaptives die een beroep doen op de in de eerste alinea bedoelde afwijking rapporteren de informatie overeenkomstig de in artikel 29quater bedoelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden voor kleine en middelgrote ondernemingen.

7. Voor boekjaren die aanvangen vóór 1 januari 2028 kunnen kleine en middelgrote ondernemingen die organisaties van openbaar belang zijn zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), a), in afwijking van lid 1 van dit artikel besluiten de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie niet in hun bestuursverslag op te nemen. In dergelijke gevallen geeft de onderneming in haar bestuursverslag niettemin kort aan waarom de duurzaamheidsrapportering niet is verstrekt.

8. Ondernemingen die aan de in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel bepaalde vereisten voldoen en ondernemingen die een beroep doen op de in lid 6 van dit artikel bedoelde afwijking, worden geacht aan het vereiste van artikel 19, lid 1, derde alinea, te hebben voldaan.

9. Op voorwaarde dat aan de in de tweede alinea van dit lid bepaalde vereisten is voldaan, is een onderneming die een dochteronderneming is, vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel bepaalde verplichtingen (de “vrijgestelde dochteronderneming”), indien een dergelijke onderneming en haar dochterondernemingen opgenomen zijn in het overeenkomstig de artikelen 29 en 29 bis opgestelde geconsolideerde bestuursverslag van een moederonderneming. Een onderneming die een dochteronderneming is van een in een derde land gevestigde moederonderneming wordt eveneens vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel bepaalde verplichtingen indien een dergelijke onderneming en haar dochterondernemingen zijn opgenomen in de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering van die in een derde land gevestigde moederonderneming en indien die geconsolideerde duurzaamheidsrapportering is uitgevoerd overeenkomstig de in artikel 29ter vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden of op een wijze die gelijkwaardig is aan die standaarden, zoals bepaald overeenkomstig een op grond van artikel 23, lid 4, derde alinea, van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad (*11) vastgestelde uitvoeringshandeling inzake de gelijkwaardigheid van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden.

Aan de bij alinea 1 verleende vrijstelling zijn de volgende voorwaarden verbonden:

a)

het bestuursverslag van de vrijgestelde dochteronderneming bevat de volgende informatie:

i)

de naam en zetel van de moederonderneming die op groepsniveau informatie rapporteert overeenkomstig dit artikel, of op een wijze die gelijkwaardig is aan die waarin de op grond van artikel 29ter van deze richtlijn vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, zoals bepaald overeenkomstig een op grond van artikel 23, lid 4, derde alinea, van Richtlijn 2004/109/EG vastgestelde uitvoeringshandeling inzake de gelijkwaardigheid van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, voorziet;

ii)

de weblinks naar het geconsolideerde bestuursverslag van de moederonderneming, of, indien van toepassing, naar de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering van de moederonderneming, zoals bedoeld in de eerste alinea van dit lid, en naar het in artikel 34, lid 1, tweede alinea, punt a bis), van deze richtlijn bedoelde assuranceoordeel of het in punt b) van deze alinea bedoelde assuranceoordeel;

iii)

de mededeling dat de onderneming is vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel bepaalde verplichtingen;

b)

indien de moederonderneming in een derde land is gevestigd, worden haar geconsolideerde duurzaamheidsrapportering en het assuranceoordeel over de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering dat is uitgebracht door één of meerdere personen of kantoren die uit hoofde het recht waaronder die moederonderneming valt gerechtigd is een oordeel over de assurance van duurzaamheidsrapportering uit te brengen, overeenkomstig artikel 30 van deze richtlijn gepubliceerd, overeenkomstig het recht van de lidstaat waaronder de vrijgestelde dochteronderneming valt;

c)

indien de moederonderneming in een derde land is gevestigd, wordt de in artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (*12) bedoelde informatieverschaffing over de activiteiten van de vrijgestelde dochteronderneming die in de Unie is gevestigd, en haar dochterondernemingen, opgenomen in het bestuursverslag van de vrijgestelde dochteronderneming of in de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering die door de in een derde land gevestigde moederonderneming is uitgevoerd.

De lidstaat onder wiens nationaal recht de vrijgestelde dochteronderneming valt, kan eisen dat het geconsolideerde bestuursverslag of, in voorkomend geval, de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering van de moederonderneming wordt gepubliceerd in een taal die door die lidstaat aanvaard wordt, en dat wordt voorzien in eventueel benodigde vertalingen naar die taal. Elke niet-gewaarmerkte vertaling bevat een verklaring in die zin.

Ondernemingen die overeenkomstig artikel 37 zijn vrijgesteld van het opstellen van een bestuursverslag, zijn niet verplicht de in de tweede alinea, punt a), i), ii) en iii), van dit lid bedoelde informatie te verstrekken, mits die ondernemingen het geconsolideerde bestuursverslag overeenkomstig artikel 37 publiceren.

Voor de toepassing van de eerste alinea van dit lid, en indien artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van toepassing is, worden kredietinstellingen als bedoeld in artikel 1, lid 3), eerste alinea, punt b), van deze richtlijn die blijvend zijn aangesloten bij een centraal orgaan dat toezicht op hen uitoefent onder de in artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013 gestelde voorwaarden, beschouwd als dochterondernemingen van dat centrale orgaan.

Voor de toepassing van de eerste alinea van dit lid worden in artikel 1, lid 3, punt a), van deze richtlijn bedoelde verzekeringsondernemingen die op basis van de in artikel 212, lid 1, punt c), ii), van Richtlijn 2009/138/EG bedoelde financiële banden deel uitmaken van een groep, waarop overeenkomstig artikel 213, lid 2, punten a), b) en c), van die richtlijn op groepsniveau toezicht wordt uitgeoefend, beschouwd als dochterondernemingen van de moederonderneming van die groep.

10. De bij lid 9 verleende vrijstelling is ook van toepassing op organisaties van openbaar belang voor wie de vereisten van dit artikel gelden, met uitzondering van grote ondernemingen die organisaties van openbaar belang zijn zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), a), van deze richtlijn.

(*8) Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1)."

(*9) Richtlijn (EU) 2022/2464 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 537/2014, Richtlijn 2004/109/EG, Richtlijn 2006/43/EG en Richtlijn 2013/34/EG, met betrekking tot duurzaamheidsrapportering door ondernemingen (PB L 322 van 16.12.2022, blz. 15)."

(*10) Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1)."

(*11) Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38)."

(*12) Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).”."

5)

In artikel 20 wordt lid 1 als volgt gewijzigd:

a)

punt g) wordt vervangen door:

“g)

een beschrijving van het diversiteitsbeleid dat wordt gevoerd met betrekking tot de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van de onderneming met betrekking tot geslacht en andere aspecten, zoals leeftijd, handicap of achtergrond inzake opleiding en beroepservaring, de doelstellingen van dat diversiteitsbeleid, de wijze van uitvoering van dat beleid en de resultaten in de verslagperiode. Indien op dit gebied geen beleid wordt gevoerd, wordt in de verklaring uiteengezet waarom dat het geval is.”;

b)

de volgende alinea wordt toegevoegd:

“Ondernemingen die onder artikel 19bis vallen, worden geacht aan de verplichting van punt g) van de eerste alinea van dit lid te voldoen indien zij de uit hoofde van dat punt vereiste informatie opnemen in hun duurzaamheidsrapportering en een verwijzing daarnaar opnemen in hun verklaring inzake corporate governance.”.

6)

Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 4 wordt punt b) vervangen door:

“b)

de in punt a) bedoelde geconsolideerde financiële overzichten en het geconsolideerde bestuursverslag van het grotere geheel van ondernemingen worden door de moederonderneming van dat geheel van ondernemingen opgesteld overeenkomstig het recht van de lidstaat waaronder die moederonderneming valt, conform deze richtlijn, met uitzondering van de vereisten van artikel 29bis, of conform de internationale standaarden voor jaarrekeningen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 zijn goedgekeurd;”;

b)

in lid 8, punt b), wordt punt i) vervangen door:

“i)

conform deze richtlijn, met uitzondering van de vereisten van artikel 29bis,”;

c)

in lid 8, punt b), wordt punt iii) vervangen door:

“iii)

op een wijze die gelijkwaardig is met de geconsolideerde financiële overzichten en geconsolideerde bestuursverslagen die conform deze richtlijn, met uitzondering van de vereisten van artikel 29bis, zijn opgesteld, of”.

7)

Artikel 29bis wordt vervangen door:

“Artikel 29bis

Geconsolideerde duurzaamheidsrapportering

1. Moederondernemingen van een grote groep als bedoeld in artikel 3, lid 7, nemen in hun geconsolideerde bestuursverslag informatie op die nodig is om inzicht te krijgen in de effecten van de groep op duurzaamheidskwesties, alsmede informatie die nodig is om te begrijpen hoe duurzaamheidskwesties van invloed zijn op de ontwikkeling, de prestaties en de positie van de groep.

De in de eerste alinea bedoelde informatie staat duidelijk aangegeven in een deel van het geconsolideerd bestuursverslag dat specifiek hierover gaat.

2. De in lid 1 bedoelde informatie bevat:

a)

een korte beschrijving van het bedrijfsmodel en de strategie van de groep, met inbegrip van:

i)

de veerkracht van het bedrijfsmodel en de strategie van de groep ten aanzien van risico’s in verband met duurzaamheidskwesties;

ii)

de kansen voor de groep op het gebied van duurzaamheidskwesties;

iii)

de plannen van de groep, met inbegrip van uitvoeringsmaatregelen en daaraan gerelateerde financiële en investeringsplannen, om ervoor te zorgen dat haar bedrijfsmodel en strategie verenigbaar zijn met de overgang naar een duurzame economie en met de beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs en de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken als vastgesteld in Verordening (EU) 2021/1119, en in voorkomend geval de blootstelling van de groep aan steenkool-, olie- en gasgerelateerde activiteiten;

iv)

de wijze waarop in het bedrijfsmodel en de strategie van de groep rekening wordt gehouden met de belangen van de belanghebbenden van de groep en met de effecten van de groep op duurzaamheidskwesties;

v)

de wijze waarop de strategie van de groep ten aanzien van duurzaamheidskwesties is uitgevoerd;

b)

een beschrijving van de door de groep vastgestelde tijdsgebonden doelstellingen met betrekking tot duurzaamheidskwesties, waaronder, indien van toepassing, de absolute broeikasgasemissiereductiedoelstellingen voor tenminste 2030 en 2050, een beschrijving van de vooruitgang die de groep heeft geboekt bij het bereiken van die doelstellingen, en een verklaring die duidelijk maakt of de doelstellingen ten aanzien van milieufactoren van de groep gefundeerd zijn op overtuigend wetenschappelijk bewijs;

c)

een beschrijving van de rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen met betrekking tot duurzaamheidskwesties, en van de daarin aanwezige deskundigheid en vaardigheden met betrekking tot het vervullen van die rol ofwel de toegang die deze organen hebben tot dergelijke deskundigheid en vaardigheden;

d)

een beschrijving van het beleid van de groep met betrekking tot duurzaamheidskwesties;

e)

informatie over het bestaan van stimuleringsregelingen in verband met duurzaamheidskwesties die aan leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen worden aangeboden;

f)

een beschrijving van:

i)

de door de groep toegepaste passende zorgvuldigheidsprocedure ten aanzien van duurzaamheidskwesties en, indien van toepassing, in overeenstemming met de vereisten van de Unie voor ondernemingen om een passende zorgvuldigheidsprocedure uit te voeren;

ii)

de belangrijkste feitelijke of potentiële negatieve effecten die verband houden met de eigen activiteiten en met de waardeketen van de groep, met inbegrip van welke activiteiten zijn ondernomen voor het in kaart brengen en monitoren van die effecten, en van andere negatieve effecten die de moederonderneming op grond van andere vereisten van de Unie met betrekking tot het uitvoeren van een passende zorgvuldigheidsprocedure verplicht is in kaart te brengen;

iii)

alle door de groep genomen maatregelen om feitelijke of potentiële negatieve effecten te voorkomen, te beperken, verhelpen of te beëindigen, en het resultaat van dergelijke maatregelen;

g)

een beschrijving van de voornaamste risico’s voor de groep met betrekking tot duurzaamheidskwesties, met inbegrip van een beschrijving van de belangrijkste afhankelijkheden van de groep van die kwesties, en hoe de groep die risico’s beheert;

h)

de indicatoren die relevant zijn voor de in de punten a) tot en met g) bedoelde informatieverschaffing.

Moederondernemingen brengen verslag uit over het uitgevoerde proces om de informatie in kaart te brengen die zij overeenkomstig lid 1 van dit artikel in het geconsolideerde bestuursverslag hebben opgenomen. De in de eerste alinea van dit lid genoemde informatie omvat informatie met betrekking tot tijdhorizonten op korte, middellange en lange termijn, naargelang het geval.

3. De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie bevat, in voorkomend geval, informatie over de eigen activiteiten en over de waardeketen van de groep, met inbegrip van haar eigen activiteiten, haar producten en diensten, haar zakelijke betrekkingen en haar toeleveringsketen.

Gedurende de eerste drie jaar van de toepassing van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Richtlijn (EU) 2022/2464 vast te stellen maatregelen en indien niet alle nodige informatie over haar waardeketen beschikbaar is, legt de moederonderneming uit welke inspanningen zijn geleverd om de nodige informatie over haar waardeketen te verkrijgen, waarom niet alle nodige informatie kon worden verkregen en welke plannen zij heeft om in de toekomst alle nodige informatie te verkrijgen.

De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie bevat, in voorkomend geval, tevens verwijzingen naar en aanvullende uitleg over andere informatie die overeenkomstig artikel 29 van deze richtlijn in het geconsolideerde bestuursverslag is opgenomen en de bedragen die in de geconsolideerde financiële overzichten zijn vermeld.

De lidstaten kunnen toestaan dat informatie betreffende ophanden zijnde ontwikkelingen of zaken waarover wordt onderhandeld, in uitzonderlijke gevallen wordt weggelaten indien naar de behoorlijk gerechtvaardigde opvatting van de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen, handelend binnen het kader van de hun krachtens het nationaal recht toegewezen bevoegdheden en met collectieve verantwoordelijkheid voor dat standpunt, de openbaarmaking van dergelijke informatie ernstige schade zou toebrengen aan de commerciële positie van de groep, mits het weglaten van die informatie niet in de weg staat aan een getrouw en evenwichtig begrip van de ontwikkeling, de resultaten en de positie van de groep alsmede van de effecten van haar activiteiten.

4. Indien de rapporterende onderneming aanzienlijke verschillen vaststelt tussen de risico’s voor of de effecten van de groep en de risico’s voor of de effecten van een of meer van haar dochterondernemingen, verschaft de onderneming, in voorkomend geval, een adequaat inzicht in de risico’s voor en de effecten van de betrokken dochteronderneming of dochterondernemingen.

Ondernemingen vermelden welke in de consolidatie opgenomen dochterondernemingen zijn vrijgesteld van jaarlijkse of geconsolideerde duurzaamheidsrapportering op grond van artikel 19bis, lid 9, respectievelijk artikel 29bis, lid 8.

5. Moederondernemingen rapporteren de in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel bedoelde informatie overeenkomstig de in artikel 29ter vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden.

6. Het management van de moederonderneming informeert de werknemersvertegenwoordiging op het passende niveau en bespreekt met hen de relevante informatie en de manier waarop duurzaamheidsinformatie wordt verkregen en geverifieerd. Het standpunt van de werknemersvertegenwoordiging wordt in voorkomend geval meegedeeld aan de betrokken bestuurs-, leidinggevende of toezichthoudende organen.

7. Een moederonderneming die aan de in de leden 1 tot en met 5 van dit artikel bepaalde vereisten voldoet, wordt geacht aan de vereisten van artikel 19, lid 1, derde alinea, en artikel 19bis te hebben voldaan.

8. Op voorwaarde dat aan de in de tweede alinea van dit lid bepaalde vereisten is voldaan, is een moederonderneming die tevens een dochteronderneming is, vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 5 van dit artikel bepaalde verplichtingen (de “vrijgestelde moederonderneming”) als een dergelijke moederonderneming en haar dochterondernemingen opgenomen zijn in het overeenkomstig artikel 29 en dit artikel opgestelde geconsolideerde bestuursverslag van een andere onderneming. Een moederonderneming die een dochteronderneming is van een in een derde land gevestigde moederonderneming wordt eveneens vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 5 van dit artikel bepaalde verplichtingen indien een dergelijke onderneming en haar dochterondernemingen zijn opgenomen in de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering van die in een derde land gevestigde moederonderneming en indien die geconsolideerde duurzaamheidsrapportering is uitgevoerd overeenkomstig de in artikel 29ter vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden of op een wijze die gelijkwaardig is aan die duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, zoals bepaald overeenkomstig een op grond van artikel 23, lid 4, derde alinea, van Richtlijn 2004/109/EG vastgestelde uitvoeringshandeling inzake de gelijkwaardigheid van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden.

Aan de bij alinea 1 verleende vrijstelling zijn de volgende voorwaarden verbonden:

a)

het bestuursverslag van de vrijgestelde moederonderneming bevat de volgende informatie:

i)

de naam en zetel van de moederonderneming die op groepsniveau informatie rapporteert overeenkomstig dit artikel, of op een wijze die gelijkwaardig is aan de op grond van artikel 29ter van deze richtlijn vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, zoals bepaald overeenkomstig een op grond van artikel 23, lid 4, derde alinea, van Richtlijn 2004/109/EG vastgestelde uitvoeringshandeling inzake de gelijkwaardigheid van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden;

ii)

de weblinks naar het geconsolideerde bestuursverslag van de moederonderneming, of, indien van toepassing, naar de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering van de moederonderneming, zoals bedoeld in de eerste alinea van dit lid, en naar het in artikel 34, lid 1, tweede alinea, punt a bis), van deze richtlijn bedoelde assuranceoordeel of het in punt b) van deze alinea bedoelde assuranceoordeel;

iii)

de mededeling dat de moederonderneming is vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 5 van dit artikel bepaalde verplichtingen;

b)

indien de moederonderneming in een derde land is gevestigd, worden haar geconsolideerde duurzaamheidsrapportering en het assuranceoordeel dat is uitgebracht door één of meerdere personen of kantoren die uit hoofde van het nationale recht waaronder de moederonderneming valt gerechtigd zijn een oordeel over de assurance van duurzaamheidsrapportering af te geven, overeenkomstig artikel 30 gepubliceerd, overeenkomstig het recht van de lidstaat waaronder de vrijgestelde dochteronderneming valt;

c)

indien de moederonderneming in een derde land is gevestigd, wordt de in artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde informatieverschaffing over de activiteiten van de dochteronderneming die in de Unie is gevestigd en die op basis van artikel 19bis, lid 9, van deze richtlijn van de duurzaamheidsrapportering is vrijgesteld, opgenomen in het bestuursverslag van de vrijgestelde moederonderneming of in het geconsolideerde duurzaamheidsverslag dat door de in een derde land gevestigde moederonderneming is opgesteld.

De lidstaat onder wiens nationaal recht de vrijgestelde moederonderneming valt, kan eisen dat het geconsolideerde bestuursverslag of, in voorkomend geval, de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering van de moederonderneming wordt gepubliceerd in een taal die door die lidstaat aanvaard wordt, en dat wordt voorzien in eventueel benodigde vertalingen naar die taal. Elke niet-gewaarmerkte vertaling bevat een verklaring in die zin.

Moederondernemingen die overeenkomstig artikel 37 zijn vrijgesteld van het opstellen van een bestuursverslag, zijn niet verplicht de in de tweede alinea, punt a), i), ii) en iii), van dit lid bedoelde informatie te verstrekken, mits die ondernemingen het geconsolideerde bestuursverslag overeenkomstig artikel 37 publiceren.

Voor de toepassing van de eerste alinea van dit lid, en indien artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van toepassing is, worden kredietinstellingen als bedoeld in artikel 1, lid 3), eerste alinea, punt b), van deze richtlijn die blijvend zijn aangesloten bij een centraal orgaan dat toezicht op hen uitoefent onder de in artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013 gestelde voorwaarden, beschouwd als dochterondernemingen van dat centrale orgaan.

Voor de toepassing van de eerste alinea van dit lid worden in artikel 1, lid 3, punt a), van deze richtlijn bedoelde verzekeringsondernemingen die op basis van de in artikel 212, lid 1, punt c), ii), van Richtlijn 2009/138/EG bedoelde financiële banden deel uitmaken van een groep, waarop overeenkomstig artikel 213, lid 2, punten a), b) en c), van die richtlijn op groepsniveau toezicht wordt uitgeoefend, beschouwd als dochterondernemingen van de moederonderneming van die groep.

9. De bij lid 8 verleende vrijstelling is ook van toepassing op organisaties van openbaar belang voor wie de vereisten van dit artikel gelden, met uitzondering van grote ondernemingen die organisaties van openbaar belang zijn zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), a), van deze richtlijn.”.

8)

Het volgende hoofdstuk wordt ingevoegd:

“HOOFDSTUK 6BIS

DUURZAAMHEIDSRAPPORTERINGSSTANDAARDEN

Artikel 29ter

Duurzaamheidsrapporteringsstandaarden

1. De Commissie stelt in aanvulling op deze richtlijn overeenkomstig artikel 49 gedelegeerde handelingen vast om te voorzien in duurzaamheidsrapporteringsstandaarden. In die duurzaamheidsrapporteringsstandaarden wordt gespecificeerd welke informatie ondernemingen overeenkomstig de artikelen 19 bis en 29 bis moeten rapporteren en, in voorkomend geval, de structuur die voor de weergave van die informatie gevolgd moet worden.

In de in de eerste alinea van dit lid bedoelde gedelegeerde handelingen specificeert de Commissie uiterlijk voor 30 juni 2023 welke informatie ondernemingen overeenkomstig artikel 19bis, leden 1 en 2, en in voorkomend geval artikel 29bis, leden 1 en 2, moeten rapporteren. Die informatie zal ten minste de informatie omvatten die beantwoordt aan de behoeften van financiëlemarktdeelnemers waarop de informatieverschaffingsverplichtingen van Verordening (EU) 2019/2088 van toepassing zijn met het oog op hun naleving van die verplichtingen.

In de in de eerste alinea bedoelde gedelegeerde handelingen specificeert de Commissie uiterlijk voor 30 juni 2024:

i)

aanvullende informatie die ondernemingen moeten rapporteren met betrekking tot de in artikel 19bis, lid 2, genoemde duurzaamheidskwesties en rapporteringsgebieden, indien nodig;

ii)

informatie die ondernemingen moeten rapporteren die specifiek is voor de sector waarin zij actief zijn.

De rapporteringsvoorschriften die zijn vastgelegd in de in de eerste alinea bedoelde gedelegeerde handelingen treden niet eerder in werking dan vier maanden die handelingen door de Commissie zijn vastgesteld.

Bij de vaststelling van gedelegeerde handelingen tot specificering van de uit hoofde van punt ii) van de derde alinea vereiste informatie besteedt de Commissie bijzondere aandacht aan de omvang van de risico’s en effecten met betrekking tot duurzaamheidskwesties voor elke sector, rekening houdend met het feit dat risico’s en effecten voor sommige sectoren groter zijn dan voor andere.

De Commissie evalueert ten minste om de drie jaar na de datum van toepassing de op grond van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen, rekening houdend met het technisch advies van de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG), en wijzigt indien nodig die gedelegeerde handelingen om rekening te houden met relevante ontwikkelingen, waaronder ontwikkelingen met betrekking tot internationale standaarden.

De Commissie raadpleegt minstens één keer per jaar het Europees Parlement, en raadpleegt de in artikel 24 van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde deskundigengroep van de lidstaten inzake duurzame financiering samen met het in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1606/2002 bedoelde regelgevend comité voor financiële verslaggeving over het werkprogramma van de EFRAG ten aanzien van de ontwikkeling van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden.

2. De duurzaamheidsrapporteringsstandaarden waarborgen de kwaliteit van de gerapporteerde informatie doordat erin wordt voorgeschreven dat de informatie begrijpelijk, relevant, verifieerbaar en vergelijkbaar moet zijn, en op een getrouwe wijze moet worden weergegeven. Onevenredige administratieve lasten voor ondernemingen worden vermeden, onder meer doordat in de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met het werk van wereldwijde initiatieven voor de vaststelling van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, zoals vereist op grond van lid 5, punt a).

De duurzaamheidsrapporteringsstandaarden specificeren, rekening houdend met het onderwerp van een specifieke duurzaamheidsrapporteringsstandaard:

a)

welke informatie ondernemingen moeten verschaffen over de volgende milieufactoren:

i)

beperking van klimaatverandering, ook ten aanzien van toepassingsgebied 1, toepassingsgebied 2 en, in voorkomend geval, binnen toepassingsgebied 3 vallende broeikasgasemissies;

ii)

aanpassing aan klimaatverandering;

iii)

water en mariene hulpbronnen;

iv)

het gebruik van hulpbronnen en de circulaire economie;

v)

verontreiniging;

vi)

biodiversiteit en ecosystemen;

b)

welke informatie ondernemingen moeten verschaffen over de volgende sociale en mensenrechtenfactoren:

i)

gelijke behandeling en gelijke kansen voor iedereen, met inbegrip van gendergelijkheid en gelijk loon voor gelijkwaardig werk, opleiding en de ontwikkeling van vaardigheden, werkgelegenheid voor en inclusie van mensen met een handicap, maatregelen tegen geweld en intimidatie op de werkplek, en diversiteit;

ii)

arbeidsomstandigheden, met inbegrip van baanzekerheid, arbeidstijden, toereikende lonen, sociale dialoog, vrijheid van vereniging, het bestaan van ondernemingsraden, collectieve onderhandelingen, met inbegrip van het percentage werknemers dat onder collectieve overeenkomsten valt, de informatie-, raadplegings- en deelnemingsrechten van werknemers, het evenwicht tussen werk en privéleven, en gezondheid en veiligheid;

iii)

eerbiediging van de mensenrechten, fundamentele vrijheden, democratische beginselen en normen die zijn vastgelegd in het Internationaal Statuut van de Rechten van de Mens en andere belangrijke mensenrechtenverdragen van de VN, zoals het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, de VN-Verklaring over de rechten van inheemse volken, de verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende de fundamentele principes en rechten op het werk, en de fundamentele verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie, en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, het Europees Sociaal Handvest en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

c)

welke informatie ondernemingen moeten verschaffen over de volgende governancefactoren:

i)

de rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van de onderneming ten aanzien van duurzaamheidskwesties, en hun samenstelling, en de daarin aanwezige deskundigheid en vaardigheden met betrekking tot het vervullen van die rol ofwel de toegang die deze organen hebben tot dergelijke deskundigheid en vaardigheden;

ii)

de belangrijkste kenmerken van de interne controle- en risicobeheersingssystemen van de onderneming, in verband met het duurzaamheidsrapporterings- en besluitvormingsproces;

iii)

de bedrijfsethiek en bedrijfscultuur, met inbegrip van het tegengaan van corruptie en omkoping, de bescherming van klokkenluiders en dierenwelzijn;

iv)

activiteiten en verbintenissen van de onderneming met betrekking tot de uitoefening van haar politieke invloed, met inbegrip van haar lobbyactiviteiten;

v)

het beheer en de kwaliteit van de relaties met klanten, leveranciers en de gemeenschappen die gevolgen ondervinden van de activiteiten van de onderneming, inclusief betalingspraktijken, met name wat betreft achterstallige betalingen aan kleine en middelgrote ondernemingen.

3. De duurzaamheidsrapporteringsstandaarden specificeren de toekomstgerichte, terugblikkende, kwalitatieve en kwantitatieve informatie, die ondernemingen in voorkomend geval moeten rapporteren.

4. Bij de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden wordt rekening gehouden met de moeilijkheden die ondernemingen kunnen ondervinden bij het verzamelen van informatie van actoren die niet onderworpen zijn aan de in artikel 19bis of artikel 29bis vastgelegde duurzaamheidsrapporteringsvereisten en van leveranciers in opkomende markten en economieën. De duurzaamheidsrapporteringsstandaarden specificeren informatieverschaffing over waardeketens die in verhouding staat tot en relevant is voor de capaciteit en de kenmerken van ondernemingen in waardeketens, en voor de schaal en complexiteit van de activiteiten, met name van ondernemingen die niet onderworpen zijn aan de in artikel 19bis of artikel 29bis van deze richtlijn vastgelegde duurzaamheidsrapporteringsvereisten. Duurzaamheidsrapporteringsstandaarden specificeren geen informatieverschaffing waarvoor ondernemingen van kleine en middelgrote ondernemingen in hun waardeketen informatie zouden moeten verkrijgen die verder gaat dan de informatie die op grond van de in artikel 29quater bedoelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden voor kleine en middelgrote ondernemingen openbaar moet worden gemaakt.

De eerste alinea doet geen afbreuk aan de vereisten van de Unie voor ondernemingen om een passende zorgvuldigheidsprocedure uit te voeren.

5. Bij de vaststelling van gedelegeerde handelingen op grond van lid 1 houdt de Commissie zoveel mogelijk rekening met:

a)

het werk van wereldwijde initiatieven voor de vaststelling van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, en bestaande normen en kaders voor de boekhouding van natuurlijk kapitaal, broeikasgasboekhouding, verantwoord ondernemerschap, maatschappelijk verantwoord ondernemen en duurzame ontwikkeling;

b)

de informatie die financiëlemarktdeelnemers nodig hebben om hun informatieverschaffingsverplichtingen uit hoofde van Verordening (EU) 2019/2088 en de op grond van die verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen na te leven;

c)

de criteria, indicatoren en methodologieën die staan beschreven in de op grond van Verordening (EU) 2020/852 vastgestelde gedelegeerde handelingen, met inbegrip van de technische screeningcriteria die zijn vastgesteld op grond van artikel 10, lid 3, artikel 11, lid 3, artikel 12, lid 2, artikel 13, lid 2, artikel 14, lid 2, en artikel 15, lid 2, van die verordening en de rapporteringsvereisten die staan beschreven in de op grond van artikel 8 van die verordening vastgestelde gedelegeerde handeling;

d)

de openbaarmakingsvereisten die gelden voor beheerders van benchmarks in de benchmarkverklaring en in de benchmarkmethodologie en de minimumnormen voor de constructie van EU-klimaattransitiebenchmarks en op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks, overeenkomstig de Gedelegeerde Verordeningen (EU) 2020/1816 (*13), (EU) 2020/1817 (*14) en (EU) 2020/1818 (*15) van de Commissie;

e)

de openbaarmakingen die zijn gespecificeerd in de uitvoeringshandelingen die zijn vastgesteld op grond van artikel 434bis van Verordening (EU) nr. 575/2013;

f)

Aanbeveling 2013/179/EU van de Commissie (*16);

g)

Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (*17);

h)

Verordening (EU) 2021/1119;

i)

Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad (*18);

j)

Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad (*19).

Artikel 29quater

Duurzaamheidsrapporteringsstandaarden voor kleine en middelgrote ondernemingen

1. De Commissie stelt uiterlijk voor 30 juni 2024 in aanvulling op deze richtlijn overeenkomstig artikel 49 gedelegeerde handelingen vast om te voorzien in duurzaamheidsrapporteringsstandaarden die in verhouding staan tot en relevant zijn voor de capaciteiten en kenmerken van kleine en middelgrote ondernemingen en de schaal en complexiteit van hun activiteiten. Die duurzaamheidsrapporteringsstandaarden specificeren welke informatie de in artikel 2, punt 1, a), bedoelde kleine en middelgrote ondernemingen overeenkomstig artikel 19bis, lid 6, rapporteren.

De rapporteringsvereisten die zijn vastgelegd in de in de eerste alinea bedoelde gedelegeerde handelingen treden niet eerder in werking dan vier maanden nadat die handelingen door de Commissie zijn vastgesteld.

2. Bij de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden voor kleine en middelgrote ondernemingen wordt rekening gehouden met de in artikel 29ter, leden 2 tot en met 5, bepaalde criteria. De standaarden specificeren, voor zover mogelijk, ook de structuur die voor het weergeven van die informatie gevolgd moet worden.

3. De Commissie evalueert ten minste om de drie jaar na de datum van toepassing de op grond van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen, rekening houdend met het technisch advies van de EFRAG, en wijzigt indien nodig die gedelegeerde handelingen om rekening te houden met relevante ontwikkelingen, waaronder ontwikkelingen ten aanzien van internationale standaarden.

(*13) Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816 van de Commissie van 17 juli 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de toelichting in de benchmarkverklaring over de wijze waarop de ecologische, sociale en governancefactoren in elke aangeboden en gepubliceerde benchmark worden weerspiegeld (PB L 406 van 3.12.2020, blz. 1)."

(*14) Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1817 van de Commissie van 17 juli 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de minimuminhoud van de toelichting over de wijze waarop de ecologische, sociale en governancefactoren in de benchmarkmethodologie worden weerspiegeld (PB L 406 van 3.12.2020, blz. 12)."

(*15) Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818 van de Commissie van 17 juli 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft minimumnormen voor EU-klimaattransitiebenchmarks en op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks (PB L 406 van 3.12.2020, blz. 17)."

(*16) Aanbeveling 2013/179/EU van de Commissie van 9 april 2013 over het gebruik van gemeenschappelijke methoden voor het meten en bekendmaken van de milieuprestatie van producten en organisaties gedurende hun levenscyclus (PB L 124 van 4.5.2013, blz. 1)."

(*17) Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32)."

(*18) Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), tot intrekking van Verordening (EG) nr. 761/2001 en van de Beschikkingen 2001/681/EG en 2006/193/EG van de Commissie (PB L 342 van 22.12.2009, blz. 1)."

(*19) Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17).”."

9)

Het volgende hoofdstuk wordt ingevoegd:

“HOOFDSTUK 6TER

UNIFORM ELEKTRONISCH VERSLAGLEGGINGSFORMAAT

Artikel 29quinquies

Uniform elektronisch verslagleggingsformaat

1. Ondernemingen die moeten voldoen aan de vereisten van artikel 19bis van deze richtlijn stellen hun bestuursverslag op in het in artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/815 van de Commissie (*20) gespecificeerde elektronisch verslagleggingsformaat en markeren hun duurzaamheidsrapportering, met inbegrip van de in artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde openbaarmakingen, overeenkomstig het in die gedelegeerde verordening gespecificeerde elektronische verslagleggingsformaat.

2. Moederondernemingen die moeten voldoen aan de vereisten van artikel 29bis stellen hun geconsolideerde bestuursverslag op in het in artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/815 gespecificeerde elektronisch verslagleggingsformaat en markeren hun duurzaamheidsrapportering, met inbegrip van de in artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde openbaarmakingen, overeenkomstig het in die gedelegeerde verordening gespecificeerde elektronische verslagleggingsformaat.

(*20) Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/815 van de Commissie van 17 december 2018 tot aanvulling van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen voor de specificatie van een uniform elektronisch verslagleggingsformaat (PB L 143 van 29.5.2019, blz. 1).”."

10)

In artikel 30 wordt lid 1 vervangen door:

“1. De lidstaten zien erop toe dat ondernemingen de jaarlijkse financiële overzichten en het bestuursverslag, na overeenkomstig de daarvoor geldende regels te zijn goedgekeurd, en, indien van toepassing, in het in artikel 29quinquies van deze richtlijn bedoelde elektronische verslagleggingsformaat, samen met het in artikel 34 van deze richtlijn bedoelde oordeel en de verklaring van de wettelijke auditor of het auditkantoor, binnen een redelijke termijn van niet meer dan 12 maanden na balansdatum openbaar maken op de wijze die in de wetgeving van elke lidstaat overeenkomstig hoofdstuk III van titel I van Richtlijn (EU) 2017/1132 van het Europees Parlement en de Raad (*21) is vastgesteld.

De lidstaten kunnen van ondernemingen waarop de artikelen 19 bis en 29 bis van toepassing zijn, eisen dat zij het bestuursverslag kosteloos op hun website openbaar maken. Wanneer een onderneming niet over een website beschikt, kunnen de lidstaten van hen eisen dat zij op verzoek een schriftelijke kopie van hun bestuursverslag ter beschikking stellen.

Indien een onafhankelijke verlener van assurancediensten het in artikel 34, lid 1, tweede alinea, punt a bis), bedoelde oordeel verleent, wordt dat oordeel samen met de in de eerste alinea van dit lid bedoelde documenten openbaar gemaakt.

De lidstaten kunnen ondernemingen echter vrijstellen van de verplichting om het bestuursverslag openbaar te maken, indien op verzoek gemakkelijk een volledig of gedeeltelijk afschrift kan worden verkregen tegen een prijs die de daaraan verbonden administratieve lasten niet overstijgt.

De in de vierde alinea van dit lid vastgelegde vrijstelling is niet van toepassing op ondernemingen voor wie in de artikelen 19 bis en 29 bis vastgelegde duurzaamheidsrapporteringsvereisten gelden.

(*21) Richtlijn (EU) 2017/1132 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 aangaande bepaalde aspecten van het vennootschapsrecht (PB L 169 van 30.6.2017, blz. 46).”."

11)

In artikel 33 wordt lid 1 vervangen door:

“1. De lidstaten zorgen ervoor dat de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van een onderneming, handelend binnen het kader van de hun krachtens het nationale recht toegewezen bevoegdheden, collectief de verantwoordelijkheid hebben ervoor te zorgen dat de volgende documenten worden opgesteld en openbaar gemaakt overeenkomstig de eisen van deze richtlijn en, in voorkomend geval, op grond van de internationale standaarden voor jaarrekeningen die zijn goedgekeurd op grond van Verordening (EG) nr. 1606/2002, Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/815, de in artikel 29ter of 29 quater van deze richtlijn bedoelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden en de vereisten van artikel 29quinquies van deze richtlijn:

a)

de jaarlijkse financiële overzichten, het bestuursverslag en de verklaring inzake corporate governance indien deze afzonderlijk wordt opgesteld, en

b)

de geconsolideerde financiële overzichten, de geconsolideerde bestuursverslagen en de geconsolideerde verklaring inzake corporate governance indien deze afzonderlijk wordt opgesteld.”.

12)

De titel van hoofdstuk 8 wordt vervangen door:

“Controle en assurance van duurzaamheidsrapportering”.

13)

Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt de tweede alinea als volgt gewijzigd:

i)

in punt a) wordt punt ii) vervangen door:

“ii)

of het bestuursverslag is opgesteld volgens de toepasselijke wettelijke eisen, met uitzondering van de in artikel 19bis van deze richtlijn vastgelegde duurzaamheidsrapporteringsvereisten;”;

ii)

het volgende punt wordt ingevoegd:

“a bis)

indien van toepassing, op basis van een assuranceopdracht met een beperkte mate van zekerheid een oordeel geven over de overeenstemming van de duurzaamheidsrapportering met de vereisten van deze richtlijn, waaronder de overeenstemming van de duurzaamheidsrapportering met de op grond van artikel 29ter of artikel 29quater vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, het door de onderneming uitgevoerde proces om de op grond van die duurzaamheidsrapporteringsstandaarden gerapporteerde informatie vast te stellen, en de naleving van het vereiste om de duurzaamheidsrapportering te markeren overeenkomstig artikel 29quinquies, en over de naleving van de in artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 bepaalde rapporteringsvereisten;”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

“3. De lidstaten kunnen toestaan dat een andere wettelijke auditor of een ander auditkantoor dan de auditor die of het kantoor dat de wettelijke controle van de jaarlijkse financiële overzichten verricht, het in lid 1, tweede alinea, punt a bis), bedoelde oordeel uitbrengt.”;

c)

de volgende leden worden toegevoegd:

“4. De lidstaten kunnen toestaan dat een onafhankelijke op hun grondgebied gevestigde verlener van assurancediensten het in lid 1, tweede alinea, punt a bis), bedoelde oordeel uitbrengt mits een dergelijke onafhankelijke verlener van assurancediensten wat betreft de assurance van duurzaamheidsrapportering zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 22, van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad (*22) voldoet aan vereisten die gelijkwaardig zijn aan de vereisten van die richtlijn, met name de vereisten inzake:

a)

opleidingen en examens die waarborgen dat onafhankelijke verleners van assurancediensten de nodige deskundigheid verwerven op het gebied van duurzaamheidsrapportering en de assurance van duurzaamheidsrapportering;

b)

permanente scholing;

c)

kwaliteitsborgingsstelsels;

d)

beroepsethiek, onafhankelijkheid, objectiviteit, vertrouwelijkheid en beroepsgeheim;

e)

benoeming en ontslag;

f)

onderzoeken en sancties;

g)

de organisatie van de werkzaamheden van de onafhankelijke verlener van assurancediensten, met name wat betreft voldoende middelen en personeel en het bijhouden van cliëntdossiers en -bestanden; alsook

h)

het melden van onregelmatigheden.

De lidstaten zorgen ervoor dat indien een onafhankelijke verlener van assurancediensten het in lid 1, tweede alinea, punt a bis), bedoelde oordeel uitbrengt dat oordeel wordt opgesteld overeenkomstig de artikelen 26 bis, 27 bis en 28 bis van Richtlijn 2006/43/EG, en dat het auditcomité of een specifiek comité in voorkomend geval de onafhankelijkheid van de onafhankelijke verlener van assurancediensten beoordeelt en monitort overeenkomstig artikel 39, lid 6, punt e), van Richtlijn 2006/43/EG.

De lidstaten zorgen ervoor dat onafhankelijke verleners van assurancediensten die vóór 1 januari 2024 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008 geaccrediteerd zijn voor de assurance van duurzaamheidsrapportering, niet hoeven te voldoen aan de in punt a) van de eerste alinea van dit lid bedoelde opleidings- en exameneisen.

De lidstaten zorgen ervoor dat onafhankelijke verleners van assurancediensten die op 1 januari 2024 de accreditatieprocedure nog aan het doorlopen zijn overeenkomstig de desbetreffende nationale vereisten, niet hoeven te voldoen aan de in de eerste alinea, punt a), bedoelde opleidings- en exameneisen voor wat betreft de assurance van duurzaamheidsrapportering, mits zij die procedure vóór 1 januari 2026 afronden.

De lidstaten zorgen ervoor dat de in de derde en vierde alinea bedoelde onafhankelijke aanbieders van assurancediensten de nodige kennis op het gebied van duurzaamheidsrapportering en de assurance van duurzaamheidsrapportering verwerven door het in de eerste alinea, punt b), bedoelde permanente scholing.

Indien een lidstaat op grond van de eerste alinea besluit een onafhankelijke verlener van assurancediensten toe te staan het in lid 1, tweede alinea, punt a bis), bedoelde oordeel uit te brengen, zal de lidstaat tevens toestaan dat een andere wettelijke auditor dan de auditor die de wettelijke controle van de financiële overzichten uitvoert dat doet, zoals bepaald in lid 3.

5. Met ingang van 6 januari 2027 staat een lidstaat die gebruik heeft gemaakt van de in lid 4 bepaalde keuzemogelijkheid (de “lidstaat van ontvangst”) toe dat in een andere lidstaat (de “lidstaat van herkomst”) gevestigde onafhankelijke verleners van assurancediensten de assurance van duurzaamheidsrapportering uitvoeren.

De lidstaat van herkomst is verantwoordelijk voor het toezicht op de op zijn grondgebied gevestigde onafhankelijke verleners van assurancediensten, tenzij de lidstaat van ontvangst besluit toe te zien op de assurance van duurzaamheidsrapportering door onafhankelijke verleners van assurancediensten op zijn grondgebied.

Indien de lidstaat van ontvangst besluit toezicht te houden op de assurance van duurzaamheidsrapportering die op zijn grondgebied wordt uitgevoerd door onafhankelijke verleners van assurancediensten die in een andere lidstaat zijn geregistreerd, moet de lidstaat van ontvangst:

a)

geen strengere eisen of aansprakelijkheid opleggen aan dergelijke onafhankelijke verleners van assurancediensten dan die welke krachtens de nationale wetgeving voor assurancediensten voor duurzaamheidsrapportering vereist zijn voor de onafhankelijke verleners van assurancediensten of auditors die in die lidstaat van ontvangst zijn gevestigd, en

b)

andere lidstaten in kennis stellen van zijn besluit om toezicht te houden op de assurance van duurzaamheidsrapportering door in andere lidstaten gevestigde onafhankelijke verleners van assurancediensten.

6. De lidstaten zorgen ervoor dat indien een onderneming krachtens het Unierecht verplicht is elementen van haar duurzaamheidsrapportering te laten verifiëren door een geaccrediteerde onafhankelijke derde, het verslag van de geaccrediteerde onafhankelijke derde beschikbaar wordt gesteld hetzij als bijlage bij het bestuursverslag, hetzij op een andere openbaar toegankelijke manier.

(*22) Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (PB L 157 van 9.6.2006, blz. 87).”."

14)

Het volgende hoofdstuk wordt ingevoegd:

“HOOFDSTUK 9BIS

RAPPORTERING BETREFFENDE ONDERNEMINGEN UIT DERDE LANDEN

Artikel 40bis

Duurzaamheidsrapportering betreffende ondernemingen uit derde landen

1. De lidstaten eisen dat een op hun grondgebied gevestigde dochteronderneming waarvan de uiteindelijke moederonderneming onder het recht van een derde land valt, een duurzaamheidsverslag met de in artikel 29bis, lid 2, punt a), iii), iv) en v), punten b) tot en met f), en, in voorkomend geval, punt h), gespecifieerde informatie op groepsniveau van die uiteindelijke moederonderneming uit een derde land publiceert en toegankelijk maakt.

De eerste alinea is alleen van toepassing op grote dochterondernemingen en op kleine en middelgrote dochterondernemingen, met uitzondering van micro-ondernemingen, die organisaties van openbaar belang zijn zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), a).

De lidstaten eisen dat een op hun grondgebied gevestigd bijkantoor dat een bijkantoor is van een onderneming die onder het recht van een derde land valt en dat ofwel geen deel uitmaakt van een groep, ofwel uiteindelijk wordt gehouden door een onderneming die overeenkomstig het recht van een derde land is opgericht, een duurzaamheidsverslag publiceert en toegankelijk maakt dat de in artikel 29bis, lid 2, punt a), iii), iv) en v), punten b) tot en met f), en, in voorkomend geval, punt h), bedoelde informatie op groepsniveau of, indien niet van toepassing, op individueel niveau van de onderneming uit het derde land, bevat.

De in de derde alinea bedoelde regel is alleen van toepassing op een bijkantoor indien de onderneming uit het derde land geen dochteronderneming als bedoeld in de eerste alinea heeft en indien het bijkantoor in het voorgaande boekjaar een netto-omzet van meer dan 40 miljoen EUR heeft behaald.

De eerste en de derde alinea zijn alleen van toepassing op de in die alinea’s bedoelde dochterondernemingen of bijkantoren indien de onderneming uit een derde land, op groepsniveau of, indien niet van toepassing, op individueel niveau, in elk van de laatste twee opeenvolgende boekjaren in de Unie een netto-omzet van meer dan 150 miljoen EUR heeft behaald.

De lidstaten kunnen eisen dat de in de eerste en derde alinea bedoelde dochterondernemingen of bijkantoren informatie aan hen verstrekken over de netto-omzet die de ondernemingen uit derde landen op hun grondgebied en in de Unie behaald hebben.

2. De lidstaten eisen dat het duurzaamheidsverslag dat door de dochteronderneming of het bijkantoor als bedoeld in lid 1 wordt medegedeeld, wordt opgesteld overeenkomstig de op grond van artikel 40ter vastgestelde standaarden.

In afwijking van de eerste alinea van dit lid kan het in lid 1 van dit artikel bedoelde duurzaamheidsverslag worden opgesteld overeenkomstig de op grond van artikel 29ter vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden of op een wijze die gelijkwaardig is aan die duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, zoals bepaald overeenkomstig een op grond van artikel 23, lid 4, derde alinea, van Richtlijn 2004/109/EG vastgestelde uitvoeringshandeling.

Indien de voor de opstelling van het in de eerste alinea van dit lid bedoelde duurzaamheidsverslag vereiste informatie niet beschikbaar is, verzoekt de dochteronderneming of het lid 1 bedoelde bijkantoor de onderneming uit het derde land alle informatie te verstrekken die zij nodig hebben om aan hun verplichtingen te voldoen.

Indien niet alle vereiste informatie wordt verstrekt, stelt de dochteronderneming of het in lid 1 bedoelde bijkantoor het in lid 1 bedoelde duurzaamheidsverslag op, publiceert het en maakt het toegankelijk met alle beschikbare, verworven of verkregen informatie, en geeft het een verklaring af waaruit blijkt dat de onderneming uit het derde land de nodige informatie niet ter beschikking heeft gesteld.

3. De lidstaten eisen dat het in lid 1 bedoelde duurzaamheidsverslag vergezeld moet gaan van een assuranceoordeel, uitgebracht door een of meer personen of ondernemingen die uit hoofde van het nationale recht van de onderneming uit het derde land of van een lidstaat gerechtigd zijn een oordeel over de assurance van duurzaamheidsrapportering af te geven.

Indien de onderneming uit het derde land het assuranceoordeel niet overeenkomstig de eerste alinea verstrekt, geeft de dochteronderneming of het bijkantoor een verklaring af waaruit blijkt dat de onderneming uit het derde land het benodigde assuranceoordeel niet ter beschikking heeft gesteld.

4. De lidstaten kunnen de Commissie jaarlijks in kennis stellen van de dochterondernemingen of bijkantoren van ondernemingen uit derde landen die aan de in artikel 40quinquies bedoelde openbaarmakingsvereisten hebben voldaan en van de gevallen waarin een verslag is gepubliceerd maar de dochteronderneming of het bijkantoor overeenkomstig lid 2, vierde alinea, van dit artikel heeft gehandeld. De Commissie maakt op haar website een lijst bekend van de ondernemingen uit derde landen die een duurzaamheidsverslag.

Artikel 40ter

Duuzaamheidsrapporteringsstandaarden voor ondernemingen uit derde landen

De Commissie stelt uiterlijk voor 30 juni 2024 overeenkomstig artikel 49 een gedelegeerde handeling vast ter aanvulling van deze richtlijn om te voorzien in duurzaamheidsrapporteringsstandaarden voor ondernemingen uit derde landen waarin wordt gespecificeerd welke informatie in de in artikel 40bis bedoelde duurzaamheidsverslagen moet worden opgenomen.

Artikel 40quater

Verantwoordelijkheid voor het opstellen, publiceren en toegankelijk maken van het duurzaamheidsverslag betreffende ondernemingen uit derde landen

De lidstaten bepalen dat de bijkantoren van ondernemingen uit derde landen verantwoordelijk zijn voor het waarborgen, naar hun beste weten en vermogen, dat hun duurzaamheidsverslag wordt opgesteld overeenkomstig artikel 40bis en dat dat verslag wordt gepubliceerd en toegankelijk wordt gemaakt overeenkomstig artikel 40quinquies.

De lidstaten bepalen dat de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van de in artikel 40bis bedoelde dochterondernemingen collectief verantwoordelijk zijn voor het waarborgen, naar hun beste weten en vermogen, dat hun duurzaamheidsverslag wordt opgesteld overeenkomstig artikel 40bis en dat dat verslag wordt gepubliceerd en toegankelijk wordt gemaakt overeenkomstig artikel 40quinquies.

Artikel 40quinquies

Openbaarmaking

1. De in artikel 40bis, lid 1, van deze richtlijn bedoelde dochterondernemingen publiceren hun duurzaamheidsverslag, samen met het assuranceoordeel en, in voorkomend geval, de in artikel 40bis, lid 2, vierde alinea, van deze richtlijn bedoelde verklaring, binnen twaalf maanden na de balansdatum van het boekjaar waarvoor het verslag wordt opgesteld, zoals bepaald door elke lidstaat, overeenkomstig de artikelen 14 tot en met 28 van Richtlijn (EU) 2017/1132 en, in voorkomend geval, overeenkomstig artikel 36 van die richtlijn.

2. Indien het duurzaamheidsverslag samen met het assuranceoordeel en, in voorkomend geval, met de overeenkomstig lid 1 van dit artikel gepubliceerde verklaring niet kosteloos openbaar worden gemaakt op de website van het in artikel 16 van Richtlijn (EU) 2017/1132 bedoelde register, zorgen de lidstaten ervoor dat het duurzaamheidsverslag, het assuranceoordeel en, in voorkomend geval, de door de ondernemingen overeenkomstig lid 1 van dit artikel gepubliceerde verklaring kosteloos openbaar worden gemaakt in ten minste één van de officiële talen van de Unie, uiterlijk twaalf maanden na de balansdatum van het boekjaar waarvoor het verslag is opgesteld, op de website van de dochteronderneming of het bijkantoor als bedoeld in artikel 40bis, lid 1, van deze richtlijn.”.

15)

De titel van hoofdstuk 11 wordt vervangen door:

“HOOFDSTUK 11

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN”.

16)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 48decies

Overgangsbepalingen

1. Tot 6 januari 2030 staan de lidstaten een onder artikel 19bis of 29 bis vallende dochteronderneming in de Unie waarvan de moederonderneming niet onder het recht van een lidstaat valt, toe overeenkomstig de vereisten van artikel 29bis een geconsolideerde duurzaamheidsrapportering op te stellen dat alle dochterondernemingen in de Unie van een dergelijke moederonderneming omvat die onder artikel 19bis of 29 bis vallen.

Tot 6 januari 2030 staan de lidstaten toe dat de in de eerste alinea van dit lid bedoelde geconsolideerde duurzaamheidsrapportering de in artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde informatieverschaffing bevat, die betrekking heeft op de activiteiten van alle onder artikel 19bis of 29 bis van deze richtlijn vallende dochterondernemingen in de Unie van de in de eerste alinea van dit lid bedoelde moederonderneming.

2. De in lid 1 bedoelde dochteronderneming in de Unie is een van de dochterondernemingen in de Unie die in ten minste één van de voorgaande vijf boekjaren de grootste omzet van de groep in de Unie heeft behaald, in voorkomend geval op geconsolideerde basis.

3. De in lid 1 van dit artikel bedoelde geconsolideerde duurzaamheidsrapportering wordt gepubliceerd overeenkomstig artikel 30.

4. Voor de toepassing van de bij artikel 19bis, lid 9, en artikel 29bis, lid 8, verleende vrijstelling wordt verslaglegging overeenkomstig lid 1 van dit artikel geacht verslaglegging door een moederonderneming op groepsniveau te zijn, met betrekking tot de in de consolidatie opgenomen ondernemingen. Verslaglegging overeenkomstig lid 1, tweede alinea, van dit artikel wordt geacht aan de voorwaarden van artikel 19bis, lid 9, tweede alinea, punt c), respectievelijk artikel 29bis, lid 8, tweede alinea, punt c), te voldoen.”.

17)

Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de leden 2 en 3 worden vervangen door:

“2. De in artikel 1, lid 2, artikel 3, lid 13, de artikelen 29 ter, 29 quater, en 40 ter en artikel 46, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar vanaf 5 januari 2023. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 1, lid 2, artikel 3, lid 13, de artikelen 29 ter, 29 quater, en 40 ter en artikel 46, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.”;

b)

het volgende lid wordt ingevoegd:

“3 ter. Bij de vaststelling van gedelegeerde handelingen op grond van de artikelen 29 ter en 29 quater houdt de Commissie rekening met het technische advies van de EFRAG, op voorwaarde dat:

a)

een dergelijk advies tot stand is gekomen volgens geijkte procedures, onder publiek toezicht en op transparante wijze, met deskundigheid en een evenwichtige deelname van relevante belanghebbenden, en met voldoende overheidsfinanciering om de onafhankelijkheid ervan te waarborgen, en op basis van een werkprogramma waarover de Commissie is geraadpleegd;

b)

een dergelijk advies vergezeld gaat van kosten-batenanalyses die een beoordeling van de effecten van het technische advies op duurzaamheidskwesties omvatten;

c)

een dergelijk advies vergezeld gaat van een uitleg over de wijze waarop rekening is gehouden met de in artikel 29ter, lid 5, genoemde elementen;

d)

deelname op technisch niveau aan de werkzaamheden van de EFRAG gebaseerd is op deskundigheid op het gebied van duurzaamheidsrapportering en niet afhankelijk is van een financiële bijdrage.

De punten a) en d) doen geen afbreuk aan de deelname van overheidsinstanties en nationale standaardiseringsorganisaties aan de technische werkzaamheden van de EFRAG.

De begeleidende documenten bij het technisch advies van de EFRAG worden samen met dat technisch advies ingediend.

De Commissie raadpleegt de in artikel 24 van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde deskundigengroep van de lidstaten inzake duurzame financiering samen met het in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1606/2002 bedoelde regelgevend comité voor financiële verslaggeving over de ontwerpen van gedelegeerde handelingen voordat de handelingen uit hoofde van de artikelen 29 ter en 29 quater van deze richtlijn worden vastgesteld.

De Commissie verzoekt de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA), de Europese Bankautoriteit (EBA) en de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (Eiopa) om advies over het door de EFRAG verstrekte technisch advies, met name wat betreft de samenhang ervan met Verordening (EU) 2019/2088 en de op grond van die verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen. De ESMA, EBA en Eiopa brengen hun advies uit binnen twee maanden na de datum van ontvangst van het verzoek van de Commissie.

De Commissie raadpleegt tevens het Europees Milieuagentschap, het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, de Europese Centrale Bank, het Comité van Europese auditorstoezichthouders en het platform voor duurzame financiën dat krachtens artikel 20 van Verordening (EU) 2020/852 is opgericht, over het door de EFRAG verstrekte technische advies voordat de in de artikelen 29 ter en 29 quater van deze richtlijn bedoelde gedelegeerde handelingen worden vastgesteld. Wanneer een van die organen besluit een advies in te dienen, gebeurt dit binnen twee maanden na de datum waarop het door de Commissie is geraadpleegd.”;

c)

lid 5 wordt vervangen door:

“5. Een op grond van artikel 1, lid 2, artikel 3, lid 13, artikelen 29 ter, 29 quater en 40 ter, en artikel 46, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft meegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.”.

EY Taxlaw NL verschaft de mogelijkheid tot:
  • het full text doorzoeken van de verdragen en regelgeving met daarbij filters om het zoekgebied nader af te bakenen;
  • het full text doorzoeken van de gedelegeerde regelgeving, beleidsbesluiten en jurisprudentie;
  • het kunnen sorteren van de gedelegeerde regelgeving, beleidsbesluiten en jurisprudentie op datum, titel en instantie;
Responsive image
Responsive image
  • het oproepen van artikelversies tot enige jaren terug;
  • het maken van aantekeningen op artikelniveau;
  • de creatie van dossiers voor de opslag van snelkoppelingen naar veelvuldig geraadpleegde wetsartikelen;
  • het delen via mail en sociale media van artikelteksten met desgewenst een additioneel bericht.