Richtlijn 2013/34/EU wordt als volgt gewijzigd:
1) | Aan artikel 1 worden de volgende leden toegevoegd: “3. De in de artikelen 19 bis, 29 bis, 29 quinquies, 30 en 33, artikel 34, lid 1, tweede alinea, punt a bis), artikel 34, leden 2 en 3, en artikel 51 van deze richtlijn voorgeschreven coördinatiemaatregelen zijn ook van toepassing op de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die betrekking hebben op de volgende ondernemingen, ongeacht hun rechtsvorm, op voorwaarde dat het daarbij grote ondernemingen of kleine en middelgrote ondernemingen, met uitzondering van micro-ondernemingen, die organisaties van openbaar belang betreft als gedefinieerd in artikel 2, punt 1, a), van deze richtlijn:
4. De in de artikelen 19 bis, 29 bis en 29 quinquies voorgeschreven coördinatiemaatregelen zijn niet van toepassing op de in artikel 2, punt 12), b) en f), van Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad (*4) genoemde financiële producten. 5. De in de artikelen 40 bis tot en met 40 quinquies voorgeschreven coördinatiemaatregelen zijn ook van toepassing op de wet- en regelgeving en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten betreffende dochterondernemingen en bijkantoren van ondernemingen die niet onder het recht van een lidstaat vallen, maar waarvan de rechtsvorm vergelijkbaar is met de in bijlage I genoemde ondernemingsvormen. (*1) Richtlijn 91/674/EEG van de Raad van 19 december 1991 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van verzekeringsondernemingen (PB L 374 van 31.12.1991, blz. 7)." (*2) Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1)." (*3) Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338)." (*4) Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector (PB L 317, 9.12.2019, blz. 1).”." |
2) | Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
|
3) | Aan artikel 19, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd: “Grote ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen, met uitzondering van micro-ondernemingen, die organisaties van openbaar belang zijn zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), a), rapporteren over de essentiële immateriële middelen en lichten toe hoe het bedrijfsmodel van de onderneming fundamenteel afhankelijk is van die middelen en hoe die middelen een bron voor de waardecreatie van de onderneming zijn.”. |
4) | Artikel 19bis wordt vervangen door: “Artikel 19bis Duurzaamheidsrapportering 1. Grote ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen, met uitzondering van micro-ondernemingen, die organisaties van openbaar belang zijn zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), a), nemen in het bestuursverslag informatie op die nodig is om inzicht te krijgen in de effecten van de onderneming op duurzaamheidskwesties, alsmede informatie die nodig is om te begrijpen hoe duurzaamheidskwesties van invloed zijn op de ontwikkeling, de prestaties en de positie van de onderneming. De in de eerste alinea bedoelde informatie staat duidelijk aangegeven in een deel van het bestuursverslag dat specifiek hierover gaat. 2. De in lid 1 bedoelde informatie bevat:
Ondernemingen rapporteren over het uitgevoerde proces om de informatie in kaart te brengen die zij overeenkomstig lid 1 van dit artikel in het bestuursverslag hebben opgenomen. De in de eerste alinea van dit lid genoemde informatie omvat informatie met betrekking tot tijdhorizonten op korte, middellange en lange termijn, naargelang het geval. 3. De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie bevat, in voorkomend geval, informatie over de eigen activiteiten en over de waardeketen van de onderneming, met inbegrip van haar producten en diensten, haar zakelijke betrekkingen en haar toeleveringsketen. Gedurende de eerste drie jaar van de toepassing van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Richtlijn (EU) 2022/2464 van het Europees Parlement en de Raad (*9) vast te stellen maatregelen en indien niet alle nodige informatie over haar waardeketen beschikbaar is, legt de onderneming uit welke inspanningen zijn geleverd om de informatie over haar waardeketen te verkrijgen, waarom niet alle nodige informatie kon worden verkregen en welke plannen zij heeft om in de toekomst de nodige informatie te verkrijgen. De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie bevat, in voorkomend geval, tevens verwijzingen naar en aanvullende uitleg over de andere informatie die overeenkomstig artikel 19 in het bestuursverslag is opgenomen en de bedragen die in de jaarlijkse financiële overzichten zijn vermeld. De lidstaten kunnen toestaan dat informatie betreffende ophanden zijnde ontwikkelingen of zaken waarover wordt onderhandeld, in uitzonderlijke gevallen wordt weggelaten indien naar de behoorlijk gerechtvaardigde opvatting van de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen, handelend binnen het kader van de hun krachtens het nationaal recht toegewezen bevoegdheden en met collectieve verantwoordelijkheid voor dat standpunt, de openbaarmaking van dergelijke informatie ernstige schade zou toebrengen aan de commerciële positie van de onderneming, mits het weglaten van die informatie niet in de weg staat aan een getrouw en evenwichtig begrip van de ontwikkeling, de resultaten en de positie van de onderneming alsmede van de effecten van haar activiteiten. 4. Ondernemingen rapporteren de in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel bedoelde informatie overeenkomstig de op grond van artikel 29ter vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden. 5. Het management van de onderneming informeert de werknemersvertegenwoordiging op het passende niveau en bespreekt met de werknemersvertegenwoordiging de relevante informatie en de manier waarop duurzaamheidsinformatie wordt verkregen en geverifieerd. Het standpunt van de werknemersvertegenwoordiging wordt in voorkomend geval meegedeeld aan de betrokken bestuurs-, leidinggevende of toezichthoudende organen. 6. In afwijking van de leden 2, 3 en 4, van dit artikel en onverminderd de leden 9 en 10 van dit artikel, kunnen de in lid 1 van dit artikel bedoelde kleine en middelgrote ondernemingen, kleine en niet-complexe instellingen zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 145), van Verordening (EU) nr. 575/2013, verzekeringscaptives zoals gedefinieerd in artikel 13, punt 2, van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad (*10) en herverzekeringscaptives zoals gedefinieerd in artikel 13, punt 5, van die richtlijn, hun duurzaamheidsrapportering beperken tot de volgende informatie:
Kleine en middelgrote ondernemingen, kleine en niet-complexe instellingen, en verzekeringscaptives en herverzekeringscaptives die een beroep doen op de in de eerste alinea bedoelde afwijking rapporteren de informatie overeenkomstig de in artikel 29quater bedoelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden voor kleine en middelgrote ondernemingen. 7. Voor boekjaren die aanvangen vóór 1 januari 2028 kunnen kleine en middelgrote ondernemingen die organisaties van openbaar belang zijn zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), a), in afwijking van lid 1 van dit artikel besluiten de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie niet in hun bestuursverslag op te nemen. In dergelijke gevallen geeft de onderneming in haar bestuursverslag niettemin kort aan waarom de duurzaamheidsrapportering niet is verstrekt. 8. Ondernemingen die aan de in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel bepaalde vereisten voldoen en ondernemingen die een beroep doen op de in lid 6 van dit artikel bedoelde afwijking, worden geacht aan het vereiste van artikel 19, lid 1, derde alinea, te hebben voldaan. 9. Op voorwaarde dat aan de in de tweede alinea van dit lid bepaalde vereisten is voldaan, is een onderneming die een dochteronderneming is, vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel bepaalde verplichtingen (de “vrijgestelde dochteronderneming”), indien een dergelijke onderneming en haar dochterondernemingen opgenomen zijn in het overeenkomstig de artikelen 29 en 29 bis opgestelde geconsolideerde bestuursverslag van een moederonderneming. Een onderneming die een dochteronderneming is van een in een derde land gevestigde moederonderneming wordt eveneens vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel bepaalde verplichtingen indien een dergelijke onderneming en haar dochterondernemingen zijn opgenomen in de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering van die in een derde land gevestigde moederonderneming en indien die geconsolideerde duurzaamheidsrapportering is uitgevoerd overeenkomstig de in artikel 29ter vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden of op een wijze die gelijkwaardig is aan die standaarden, zoals bepaald overeenkomstig een op grond van artikel 23, lid 4, derde alinea, van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad (*11) vastgestelde uitvoeringshandeling inzake de gelijkwaardigheid van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden. Aan de bij alinea 1 verleende vrijstelling zijn de volgende voorwaarden verbonden:
De lidstaat onder wiens nationaal recht de vrijgestelde dochteronderneming valt, kan eisen dat het geconsolideerde bestuursverslag of, in voorkomend geval, de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering van de moederonderneming wordt gepubliceerd in een taal die door die lidstaat aanvaard wordt, en dat wordt voorzien in eventueel benodigde vertalingen naar die taal. Elke niet-gewaarmerkte vertaling bevat een verklaring in die zin. Ondernemingen die overeenkomstig artikel 37 zijn vrijgesteld van het opstellen van een bestuursverslag, zijn niet verplicht de in de tweede alinea, punt a), i), ii) en iii), van dit lid bedoelde informatie te verstrekken, mits die ondernemingen het geconsolideerde bestuursverslag overeenkomstig artikel 37 publiceren. Voor de toepassing van de eerste alinea van dit lid, en indien artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van toepassing is, worden kredietinstellingen als bedoeld in artikel 1, lid 3), eerste alinea, punt b), van deze richtlijn die blijvend zijn aangesloten bij een centraal orgaan dat toezicht op hen uitoefent onder de in artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013 gestelde voorwaarden, beschouwd als dochterondernemingen van dat centrale orgaan. Voor de toepassing van de eerste alinea van dit lid worden in artikel 1, lid 3, punt a), van deze richtlijn bedoelde verzekeringsondernemingen die op basis van de in artikel 212, lid 1, punt c), ii), van Richtlijn 2009/138/EG bedoelde financiële banden deel uitmaken van een groep, waarop overeenkomstig artikel 213, lid 2, punten a), b) en c), van die richtlijn op groepsniveau toezicht wordt uitgeoefend, beschouwd als dochterondernemingen van de moederonderneming van die groep. 10. De bij lid 9 verleende vrijstelling is ook van toepassing op organisaties van openbaar belang voor wie de vereisten van dit artikel gelden, met uitzondering van grote ondernemingen die organisaties van openbaar belang zijn zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), a), van deze richtlijn. (*8) Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1)." (*9) Richtlijn (EU) 2022/2464 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 537/2014, Richtlijn 2004/109/EG, Richtlijn 2006/43/EG en Richtlijn 2013/34/EG, met betrekking tot duurzaamheidsrapportering door ondernemingen (PB L 322 van 16.12.2022, blz. 15)." (*10) Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1)." (*11) Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38)." (*12) Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).”." |
5) | In artikel 20 wordt lid 1 als volgt gewijzigd:
|
6) | Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:
|
7) | Artikel 29bis wordt vervangen door: “Artikel 29bis Geconsolideerde duurzaamheidsrapportering 1. Moederondernemingen van een grote groep als bedoeld in artikel 3, lid 7, nemen in hun geconsolideerde bestuursverslag informatie op die nodig is om inzicht te krijgen in de effecten van de groep op duurzaamheidskwesties, alsmede informatie die nodig is om te begrijpen hoe duurzaamheidskwesties van invloed zijn op de ontwikkeling, de prestaties en de positie van de groep. De in de eerste alinea bedoelde informatie staat duidelijk aangegeven in een deel van het geconsolideerd bestuursverslag dat specifiek hierover gaat. 2. De in lid 1 bedoelde informatie bevat:
Moederondernemingen brengen verslag uit over het uitgevoerde proces om de informatie in kaart te brengen die zij overeenkomstig lid 1 van dit artikel in het geconsolideerde bestuursverslag hebben opgenomen. De in de eerste alinea van dit lid genoemde informatie omvat informatie met betrekking tot tijdhorizonten op korte, middellange en lange termijn, naargelang het geval. 3. De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie bevat, in voorkomend geval, informatie over de eigen activiteiten en over de waardeketen van de groep, met inbegrip van haar eigen activiteiten, haar producten en diensten, haar zakelijke betrekkingen en haar toeleveringsketen. Gedurende de eerste drie jaar van de toepassing van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Richtlijn (EU) 2022/2464 vast te stellen maatregelen en indien niet alle nodige informatie over haar waardeketen beschikbaar is, legt de moederonderneming uit welke inspanningen zijn geleverd om de nodige informatie over haar waardeketen te verkrijgen, waarom niet alle nodige informatie kon worden verkregen en welke plannen zij heeft om in de toekomst alle nodige informatie te verkrijgen. De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie bevat, in voorkomend geval, tevens verwijzingen naar en aanvullende uitleg over andere informatie die overeenkomstig artikel 29 van deze richtlijn in het geconsolideerde bestuursverslag is opgenomen en de bedragen die in de geconsolideerde financiële overzichten zijn vermeld. De lidstaten kunnen toestaan dat informatie betreffende ophanden zijnde ontwikkelingen of zaken waarover wordt onderhandeld, in uitzonderlijke gevallen wordt weggelaten indien naar de behoorlijk gerechtvaardigde opvatting van de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen, handelend binnen het kader van de hun krachtens het nationaal recht toegewezen bevoegdheden en met collectieve verantwoordelijkheid voor dat standpunt, de openbaarmaking van dergelijke informatie ernstige schade zou toebrengen aan de commerciële positie van de groep, mits het weglaten van die informatie niet in de weg staat aan een getrouw en evenwichtig begrip van de ontwikkeling, de resultaten en de positie van de groep alsmede van de effecten van haar activiteiten. 4. Indien de rapporterende onderneming aanzienlijke verschillen vaststelt tussen de risico’s voor of de effecten van de groep en de risico’s voor of de effecten van een of meer van haar dochterondernemingen, verschaft de onderneming, in voorkomend geval, een adequaat inzicht in de risico’s voor en de effecten van de betrokken dochteronderneming of dochterondernemingen. Ondernemingen vermelden welke in de consolidatie opgenomen dochterondernemingen zijn vrijgesteld van jaarlijkse of geconsolideerde duurzaamheidsrapportering op grond van artikel 19bis, lid 9, respectievelijk artikel 29bis, lid 8. 5. Moederondernemingen rapporteren de in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel bedoelde informatie overeenkomstig de in artikel 29ter vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden. 6. Het management van de moederonderneming informeert de werknemersvertegenwoordiging op het passende niveau en bespreekt met hen de relevante informatie en de manier waarop duurzaamheidsinformatie wordt verkregen en geverifieerd. Het standpunt van de werknemersvertegenwoordiging wordt in voorkomend geval meegedeeld aan de betrokken bestuurs-, leidinggevende of toezichthoudende organen. 7. Een moederonderneming die aan de in de leden 1 tot en met 5 van dit artikel bepaalde vereisten voldoet, wordt geacht aan de vereisten van artikel 19, lid 1, derde alinea, en artikel 19bis te hebben voldaan. 8. Op voorwaarde dat aan de in de tweede alinea van dit lid bepaalde vereisten is voldaan, is een moederonderneming die tevens een dochteronderneming is, vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 5 van dit artikel bepaalde verplichtingen (de “vrijgestelde moederonderneming”) als een dergelijke moederonderneming en haar dochterondernemingen opgenomen zijn in het overeenkomstig artikel 29 en dit artikel opgestelde geconsolideerde bestuursverslag van een andere onderneming. Een moederonderneming die een dochteronderneming is van een in een derde land gevestigde moederonderneming wordt eveneens vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 5 van dit artikel bepaalde verplichtingen indien een dergelijke onderneming en haar dochterondernemingen zijn opgenomen in de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering van die in een derde land gevestigde moederonderneming en indien die geconsolideerde duurzaamheidsrapportering is uitgevoerd overeenkomstig de in artikel 29ter vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden of op een wijze die gelijkwaardig is aan die duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, zoals bepaald overeenkomstig een op grond van artikel 23, lid 4, derde alinea, van Richtlijn 2004/109/EG vastgestelde uitvoeringshandeling inzake de gelijkwaardigheid van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden. Aan de bij alinea 1 verleende vrijstelling zijn de volgende voorwaarden verbonden:
De lidstaat onder wiens nationaal recht de vrijgestelde moederonderneming valt, kan eisen dat het geconsolideerde bestuursverslag of, in voorkomend geval, de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering van de moederonderneming wordt gepubliceerd in een taal die door die lidstaat aanvaard wordt, en dat wordt voorzien in eventueel benodigde vertalingen naar die taal. Elke niet-gewaarmerkte vertaling bevat een verklaring in die zin. Moederondernemingen die overeenkomstig artikel 37 zijn vrijgesteld van het opstellen van een bestuursverslag, zijn niet verplicht de in de tweede alinea, punt a), i), ii) en iii), van dit lid bedoelde informatie te verstrekken, mits die ondernemingen het geconsolideerde bestuursverslag overeenkomstig artikel 37 publiceren. Voor de toepassing van de eerste alinea van dit lid, en indien artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van toepassing is, worden kredietinstellingen als bedoeld in artikel 1, lid 3), eerste alinea, punt b), van deze richtlijn die blijvend zijn aangesloten bij een centraal orgaan dat toezicht op hen uitoefent onder de in artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013 gestelde voorwaarden, beschouwd als dochterondernemingen van dat centrale orgaan. Voor de toepassing van de eerste alinea van dit lid worden in artikel 1, lid 3, punt a), van deze richtlijn bedoelde verzekeringsondernemingen die op basis van de in artikel 212, lid 1, punt c), ii), van Richtlijn 2009/138/EG bedoelde financiële banden deel uitmaken van een groep, waarop overeenkomstig artikel 213, lid 2, punten a), b) en c), van die richtlijn op groepsniveau toezicht wordt uitgeoefend, beschouwd als dochterondernemingen van de moederonderneming van die groep. 9. De bij lid 8 verleende vrijstelling is ook van toepassing op organisaties van openbaar belang voor wie de vereisten van dit artikel gelden, met uitzondering van grote ondernemingen die organisaties van openbaar belang zijn zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), a), van deze richtlijn.”. |
8) | Het volgende hoofdstuk wordt ingevoegd: “HOOFDSTUK 6BIS DUURZAAMHEIDSRAPPORTERINGSSTANDAARDEN Artikel 29ter Duurzaamheidsrapporteringsstandaarden 1. De Commissie stelt in aanvulling op deze richtlijn overeenkomstig artikel 49 gedelegeerde handelingen vast om te voorzien in duurzaamheidsrapporteringsstandaarden. In die duurzaamheidsrapporteringsstandaarden wordt gespecificeerd welke informatie ondernemingen overeenkomstig de artikelen 19 bis en 29 bis moeten rapporteren en, in voorkomend geval, de structuur die voor de weergave van die informatie gevolgd moet worden. In de in de eerste alinea van dit lid bedoelde gedelegeerde handelingen specificeert de Commissie uiterlijk voor 30 juni 2023 welke informatie ondernemingen overeenkomstig artikel 19bis, leden 1 en 2, en in voorkomend geval artikel 29bis, leden 1 en 2, moeten rapporteren. Die informatie zal ten minste de informatie omvatten die beantwoordt aan de behoeften van financiëlemarktdeelnemers waarop de informatieverschaffingsverplichtingen van Verordening (EU) 2019/2088 van toepassing zijn met het oog op hun naleving van die verplichtingen. In de in de eerste alinea bedoelde gedelegeerde handelingen specificeert de Commissie uiterlijk voor 30 juni 2024:
De rapporteringsvoorschriften die zijn vastgelegd in de in de eerste alinea bedoelde gedelegeerde handelingen treden niet eerder in werking dan vier maanden die handelingen door de Commissie zijn vastgesteld. Bij de vaststelling van gedelegeerde handelingen tot specificering van de uit hoofde van punt ii) van de derde alinea vereiste informatie besteedt de Commissie bijzondere aandacht aan de omvang van de risico’s en effecten met betrekking tot duurzaamheidskwesties voor elke sector, rekening houdend met het feit dat risico’s en effecten voor sommige sectoren groter zijn dan voor andere. De Commissie evalueert ten minste om de drie jaar na de datum van toepassing de op grond van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen, rekening houdend met het technisch advies van de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG), en wijzigt indien nodig die gedelegeerde handelingen om rekening te houden met relevante ontwikkelingen, waaronder ontwikkelingen met betrekking tot internationale standaarden. De Commissie raadpleegt minstens één keer per jaar het Europees Parlement, en raadpleegt de in artikel 24 van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde deskundigengroep van de lidstaten inzake duurzame financiering samen met het in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1606/2002 bedoelde regelgevend comité voor financiële verslaggeving over het werkprogramma van de EFRAG ten aanzien van de ontwikkeling van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden. 2. De duurzaamheidsrapporteringsstandaarden waarborgen de kwaliteit van de gerapporteerde informatie doordat erin wordt voorgeschreven dat de informatie begrijpelijk, relevant, verifieerbaar en vergelijkbaar moet zijn, en op een getrouwe wijze moet worden weergegeven. Onevenredige administratieve lasten voor ondernemingen worden vermeden, onder meer doordat in de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met het werk van wereldwijde initiatieven voor de vaststelling van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, zoals vereist op grond van lid 5, punt a). De duurzaamheidsrapporteringsstandaarden specificeren, rekening houdend met het onderwerp van een specifieke duurzaamheidsrapporteringsstandaard:
3. De duurzaamheidsrapporteringsstandaarden specificeren de toekomstgerichte, terugblikkende, kwalitatieve en kwantitatieve informatie, die ondernemingen in voorkomend geval moeten rapporteren. 4. Bij de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden wordt rekening gehouden met de moeilijkheden die ondernemingen kunnen ondervinden bij het verzamelen van informatie van actoren die niet onderworpen zijn aan de in artikel 19bis of artikel 29bis vastgelegde duurzaamheidsrapporteringsvereisten en van leveranciers in opkomende markten en economieën. De duurzaamheidsrapporteringsstandaarden specificeren informatieverschaffing over waardeketens die in verhouding staat tot en relevant is voor de capaciteit en de kenmerken van ondernemingen in waardeketens, en voor de schaal en complexiteit van de activiteiten, met name van ondernemingen die niet onderworpen zijn aan de in artikel 19bis of artikel 29bis van deze richtlijn vastgelegde duurzaamheidsrapporteringsvereisten. Duurzaamheidsrapporteringsstandaarden specificeren geen informatieverschaffing waarvoor ondernemingen van kleine en middelgrote ondernemingen in hun waardeketen informatie zouden moeten verkrijgen die verder gaat dan de informatie die op grond van de in artikel 29quater bedoelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden voor kleine en middelgrote ondernemingen openbaar moet worden gemaakt. De eerste alinea doet geen afbreuk aan de vereisten van de Unie voor ondernemingen om een passende zorgvuldigheidsprocedure uit te voeren. 5. Bij de vaststelling van gedelegeerde handelingen op grond van lid 1 houdt de Commissie zoveel mogelijk rekening met:
Artikel 29quater Duurzaamheidsrapporteringsstandaarden voor kleine en middelgrote ondernemingen 1. De Commissie stelt uiterlijk voor 30 juni 2024 in aanvulling op deze richtlijn overeenkomstig artikel 49 gedelegeerde handelingen vast om te voorzien in duurzaamheidsrapporteringsstandaarden die in verhouding staan tot en relevant zijn voor de capaciteiten en kenmerken van kleine en middelgrote ondernemingen en de schaal en complexiteit van hun activiteiten. Die duurzaamheidsrapporteringsstandaarden specificeren welke informatie de in artikel 2, punt 1, a), bedoelde kleine en middelgrote ondernemingen overeenkomstig artikel 19bis, lid 6, rapporteren. De rapporteringsvereisten die zijn vastgelegd in de in de eerste alinea bedoelde gedelegeerde handelingen treden niet eerder in werking dan vier maanden nadat die handelingen door de Commissie zijn vastgesteld. 2. Bij de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden voor kleine en middelgrote ondernemingen wordt rekening gehouden met de in artikel 29ter, leden 2 tot en met 5, bepaalde criteria. De standaarden specificeren, voor zover mogelijk, ook de structuur die voor het weergeven van die informatie gevolgd moet worden. 3. De Commissie evalueert ten minste om de drie jaar na de datum van toepassing de op grond van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen, rekening houdend met het technisch advies van de EFRAG, en wijzigt indien nodig die gedelegeerde handelingen om rekening te houden met relevante ontwikkelingen, waaronder ontwikkelingen ten aanzien van internationale standaarden. (*13) Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816 van de Commissie van 17 juli 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de toelichting in de benchmarkverklaring over de wijze waarop de ecologische, sociale en governancefactoren in elke aangeboden en gepubliceerde benchmark worden weerspiegeld (PB L 406 van 3.12.2020, blz. 1)." (*14) Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1817 van de Commissie van 17 juli 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de minimuminhoud van de toelichting over de wijze waarop de ecologische, sociale en governancefactoren in de benchmarkmethodologie worden weerspiegeld (PB L 406 van 3.12.2020, blz. 12)." (*15) Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818 van de Commissie van 17 juli 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft minimumnormen voor EU-klimaattransitiebenchmarks en op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks (PB L 406 van 3.12.2020, blz. 17)." (*16) Aanbeveling 2013/179/EU van de Commissie van 9 april 2013 over het gebruik van gemeenschappelijke methoden voor het meten en bekendmaken van de milieuprestatie van producten en organisaties gedurende hun levenscyclus (PB L 124 van 4.5.2013, blz. 1)." (*17) Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32)." (*18) Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), tot intrekking van Verordening (EG) nr. 761/2001 en van de Beschikkingen 2001/681/EG en 2006/193/EG van de Commissie (PB L 342 van 22.12.2009, blz. 1)." (*19) Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17).”." |
9) | Het volgende hoofdstuk wordt ingevoegd: “HOOFDSTUK 6TER UNIFORM ELEKTRONISCH VERSLAGLEGGINGSFORMAAT Artikel 29quinquies Uniform elektronisch verslagleggingsformaat 1. Ondernemingen die moeten voldoen aan de vereisten van artikel 19bis van deze richtlijn stellen hun bestuursverslag op in het in artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/815 van de Commissie (*20) gespecificeerde elektronisch verslagleggingsformaat en markeren hun duurzaamheidsrapportering, met inbegrip van de in artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde openbaarmakingen, overeenkomstig het in die gedelegeerde verordening gespecificeerde elektronische verslagleggingsformaat. 2. Moederondernemingen die moeten voldoen aan de vereisten van artikel 29bis stellen hun geconsolideerde bestuursverslag op in het in artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/815 gespecificeerde elektronisch verslagleggingsformaat en markeren hun duurzaamheidsrapportering, met inbegrip van de in artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde openbaarmakingen, overeenkomstig het in die gedelegeerde verordening gespecificeerde elektronische verslagleggingsformaat. (*20) Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/815 van de Commissie van 17 december 2018 tot aanvulling van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen voor de specificatie van een uniform elektronisch verslagleggingsformaat (PB L 143 van 29.5.2019, blz. 1).”." |
10) | In artikel 30 wordt lid 1 vervangen door: “1. De lidstaten zien erop toe dat ondernemingen de jaarlijkse financiële overzichten en het bestuursverslag, na overeenkomstig de daarvoor geldende regels te zijn goedgekeurd, en, indien van toepassing, in het in artikel 29quinquies van deze richtlijn bedoelde elektronische verslagleggingsformaat, samen met het in artikel 34 van deze richtlijn bedoelde oordeel en de verklaring van de wettelijke auditor of het auditkantoor, binnen een redelijke termijn van niet meer dan 12 maanden na balansdatum openbaar maken op de wijze die in de wetgeving van elke lidstaat overeenkomstig hoofdstuk III van titel I van Richtlijn (EU) 2017/1132 van het Europees Parlement en de Raad (*21) is vastgesteld. De lidstaten kunnen van ondernemingen waarop de artikelen 19 bis en 29 bis van toepassing zijn, eisen dat zij het bestuursverslag kosteloos op hun website openbaar maken. Wanneer een onderneming niet over een website beschikt, kunnen de lidstaten van hen eisen dat zij op verzoek een schriftelijke kopie van hun bestuursverslag ter beschikking stellen. Indien een onafhankelijke verlener van assurancediensten het in artikel 34, lid 1, tweede alinea, punt a bis), bedoelde oordeel verleent, wordt dat oordeel samen met de in de eerste alinea van dit lid bedoelde documenten openbaar gemaakt. De lidstaten kunnen ondernemingen echter vrijstellen van de verplichting om het bestuursverslag openbaar te maken, indien op verzoek gemakkelijk een volledig of gedeeltelijk afschrift kan worden verkregen tegen een prijs die de daaraan verbonden administratieve lasten niet overstijgt. De in de vierde alinea van dit lid vastgelegde vrijstelling is niet van toepassing op ondernemingen voor wie in de artikelen 19 bis en 29 bis vastgelegde duurzaamheidsrapporteringsvereisten gelden. (*21) Richtlijn (EU) 2017/1132 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 aangaande bepaalde aspecten van het vennootschapsrecht (PB L 169 van 30.6.2017, blz. 46).”." |
11) | In artikel 33 wordt lid 1 vervangen door: “1. De lidstaten zorgen ervoor dat de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van een onderneming, handelend binnen het kader van de hun krachtens het nationale recht toegewezen bevoegdheden, collectief de verantwoordelijkheid hebben ervoor te zorgen dat de volgende documenten worden opgesteld en openbaar gemaakt overeenkomstig de eisen van deze richtlijn en, in voorkomend geval, op grond van de internationale standaarden voor jaarrekeningen die zijn goedgekeurd op grond van Verordening (EG) nr. 1606/2002, Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/815, de in artikel 29ter of 29 quater van deze richtlijn bedoelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden en de vereisten van artikel 29quinquies van deze richtlijn:
|
12) | De titel van hoofdstuk 8 wordt vervangen door: “Controle en assurance van duurzaamheidsrapportering”. |
13) | Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:
|
14) | Het volgende hoofdstuk wordt ingevoegd: “HOOFDSTUK 9BIS RAPPORTERING BETREFFENDE ONDERNEMINGEN UIT DERDE LANDEN Artikel 40bis Duurzaamheidsrapportering betreffende ondernemingen uit derde landen 1. De lidstaten eisen dat een op hun grondgebied gevestigde dochteronderneming waarvan de uiteindelijke moederonderneming onder het recht van een derde land valt, een duurzaamheidsverslag met de in artikel 29bis, lid 2, punt a), iii), iv) en v), punten b) tot en met f), en, in voorkomend geval, punt h), gespecifieerde informatie op groepsniveau van die uiteindelijke moederonderneming uit een derde land publiceert en toegankelijk maakt. De eerste alinea is alleen van toepassing op grote dochterondernemingen en op kleine en middelgrote dochterondernemingen, met uitzondering van micro-ondernemingen, die organisaties van openbaar belang zijn zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), a). De lidstaten eisen dat een op hun grondgebied gevestigd bijkantoor dat een bijkantoor is van een onderneming die onder het recht van een derde land valt en dat ofwel geen deel uitmaakt van een groep, ofwel uiteindelijk wordt gehouden door een onderneming die overeenkomstig het recht van een derde land is opgericht, een duurzaamheidsverslag publiceert en toegankelijk maakt dat de in artikel 29bis, lid 2, punt a), iii), iv) en v), punten b) tot en met f), en, in voorkomend geval, punt h), bedoelde informatie op groepsniveau of, indien niet van toepassing, op individueel niveau van de onderneming uit het derde land, bevat. De in de derde alinea bedoelde regel is alleen van toepassing op een bijkantoor indien de onderneming uit het derde land geen dochteronderneming als bedoeld in de eerste alinea heeft en indien het bijkantoor in het voorgaande boekjaar een netto-omzet van meer dan 40 miljoen EUR heeft behaald. De eerste en de derde alinea zijn alleen van toepassing op de in die alinea’s bedoelde dochterondernemingen of bijkantoren indien de onderneming uit een derde land, op groepsniveau of, indien niet van toepassing, op individueel niveau, in elk van de laatste twee opeenvolgende boekjaren in de Unie een netto-omzet van meer dan 150 miljoen EUR heeft behaald. De lidstaten kunnen eisen dat de in de eerste en derde alinea bedoelde dochterondernemingen of bijkantoren informatie aan hen verstrekken over de netto-omzet die de ondernemingen uit derde landen op hun grondgebied en in de Unie behaald hebben. 2. De lidstaten eisen dat het duurzaamheidsverslag dat door de dochteronderneming of het bijkantoor als bedoeld in lid 1 wordt medegedeeld, wordt opgesteld overeenkomstig de op grond van artikel 40ter vastgestelde standaarden. In afwijking van de eerste alinea van dit lid kan het in lid 1 van dit artikel bedoelde duurzaamheidsverslag worden opgesteld overeenkomstig de op grond van artikel 29ter vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden of op een wijze die gelijkwaardig is aan die duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, zoals bepaald overeenkomstig een op grond van artikel 23, lid 4, derde alinea, van Richtlijn 2004/109/EG vastgestelde uitvoeringshandeling. Indien de voor de opstelling van het in de eerste alinea van dit lid bedoelde duurzaamheidsverslag vereiste informatie niet beschikbaar is, verzoekt de dochteronderneming of het lid 1 bedoelde bijkantoor de onderneming uit het derde land alle informatie te verstrekken die zij nodig hebben om aan hun verplichtingen te voldoen. Indien niet alle vereiste informatie wordt verstrekt, stelt de dochteronderneming of het in lid 1 bedoelde bijkantoor het in lid 1 bedoelde duurzaamheidsverslag op, publiceert het en maakt het toegankelijk met alle beschikbare, verworven of verkregen informatie, en geeft het een verklaring af waaruit blijkt dat de onderneming uit het derde land de nodige informatie niet ter beschikking heeft gesteld. 3. De lidstaten eisen dat het in lid 1 bedoelde duurzaamheidsverslag vergezeld moet gaan van een assuranceoordeel, uitgebracht door een of meer personen of ondernemingen die uit hoofde van het nationale recht van de onderneming uit het derde land of van een lidstaat gerechtigd zijn een oordeel over de assurance van duurzaamheidsrapportering af te geven. Indien de onderneming uit het derde land het assuranceoordeel niet overeenkomstig de eerste alinea verstrekt, geeft de dochteronderneming of het bijkantoor een verklaring af waaruit blijkt dat de onderneming uit het derde land het benodigde assuranceoordeel niet ter beschikking heeft gesteld. 4. De lidstaten kunnen de Commissie jaarlijks in kennis stellen van de dochterondernemingen of bijkantoren van ondernemingen uit derde landen die aan de in artikel 40quinquies bedoelde openbaarmakingsvereisten hebben voldaan en van de gevallen waarin een verslag is gepubliceerd maar de dochteronderneming of het bijkantoor overeenkomstig lid 2, vierde alinea, van dit artikel heeft gehandeld. De Commissie maakt op haar website een lijst bekend van de ondernemingen uit derde landen die een duurzaamheidsverslag. Artikel 40ter Duuzaamheidsrapporteringsstandaarden voor ondernemingen uit derde landen De Commissie stelt uiterlijk voor 30 juni 2024 overeenkomstig artikel 49 een gedelegeerde handeling vast ter aanvulling van deze richtlijn om te voorzien in duurzaamheidsrapporteringsstandaarden voor ondernemingen uit derde landen waarin wordt gespecificeerd welke informatie in de in artikel 40bis bedoelde duurzaamheidsverslagen moet worden opgenomen. Artikel 40quater Verantwoordelijkheid voor het opstellen, publiceren en toegankelijk maken van het duurzaamheidsverslag betreffende ondernemingen uit derde landen De lidstaten bepalen dat de bijkantoren van ondernemingen uit derde landen verantwoordelijk zijn voor het waarborgen, naar hun beste weten en vermogen, dat hun duurzaamheidsverslag wordt opgesteld overeenkomstig artikel 40bis en dat dat verslag wordt gepubliceerd en toegankelijk wordt gemaakt overeenkomstig artikel 40quinquies. De lidstaten bepalen dat de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van de in artikel 40bis bedoelde dochterondernemingen collectief verantwoordelijk zijn voor het waarborgen, naar hun beste weten en vermogen, dat hun duurzaamheidsverslag wordt opgesteld overeenkomstig artikel 40bis en dat dat verslag wordt gepubliceerd en toegankelijk wordt gemaakt overeenkomstig artikel 40quinquies. Artikel 40quinquies Openbaarmaking 1. De in artikel 40bis, lid 1, van deze richtlijn bedoelde dochterondernemingen publiceren hun duurzaamheidsverslag, samen met het assuranceoordeel en, in voorkomend geval, de in artikel 40bis, lid 2, vierde alinea, van deze richtlijn bedoelde verklaring, binnen twaalf maanden na de balansdatum van het boekjaar waarvoor het verslag wordt opgesteld, zoals bepaald door elke lidstaat, overeenkomstig de artikelen 14 tot en met 28 van Richtlijn (EU) 2017/1132 en, in voorkomend geval, overeenkomstig artikel 36 van die richtlijn. 2. Indien het duurzaamheidsverslag samen met het assuranceoordeel en, in voorkomend geval, met de overeenkomstig lid 1 van dit artikel gepubliceerde verklaring niet kosteloos openbaar worden gemaakt op de website van het in artikel 16 van Richtlijn (EU) 2017/1132 bedoelde register, zorgen de lidstaten ervoor dat het duurzaamheidsverslag, het assuranceoordeel en, in voorkomend geval, de door de ondernemingen overeenkomstig lid 1 van dit artikel gepubliceerde verklaring kosteloos openbaar worden gemaakt in ten minste één van de officiële talen van de Unie, uiterlijk twaalf maanden na de balansdatum van het boekjaar waarvoor het verslag is opgesteld, op de website van de dochteronderneming of het bijkantoor als bedoeld in artikel 40bis, lid 1, van deze richtlijn.”. |
15) | De titel van hoofdstuk 11 wordt vervangen door: “HOOFDSTUK 11 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN”. |
16) | Het volgende artikel wordt ingevoegd: “Artikel 48decies Overgangsbepalingen 1. Tot 6 januari 2030 staan de lidstaten een onder artikel 19bis of 29 bis vallende dochteronderneming in de Unie waarvan de moederonderneming niet onder het recht van een lidstaat valt, toe overeenkomstig de vereisten van artikel 29bis een geconsolideerde duurzaamheidsrapportering op te stellen dat alle dochterondernemingen in de Unie van een dergelijke moederonderneming omvat die onder artikel 19bis of 29 bis vallen. Tot 6 januari 2030 staan de lidstaten toe dat de in de eerste alinea van dit lid bedoelde geconsolideerde duurzaamheidsrapportering de in artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde informatieverschaffing bevat, die betrekking heeft op de activiteiten van alle onder artikel 19bis of 29 bis van deze richtlijn vallende dochterondernemingen in de Unie van de in de eerste alinea van dit lid bedoelde moederonderneming. 2. De in lid 1 bedoelde dochteronderneming in de Unie is een van de dochterondernemingen in de Unie die in ten minste één van de voorgaande vijf boekjaren de grootste omzet van de groep in de Unie heeft behaald, in voorkomend geval op geconsolideerde basis. 3. De in lid 1 van dit artikel bedoelde geconsolideerde duurzaamheidsrapportering wordt gepubliceerd overeenkomstig artikel 30. 4. Voor de toepassing van de bij artikel 19bis, lid 9, en artikel 29bis, lid 8, verleende vrijstelling wordt verslaglegging overeenkomstig lid 1 van dit artikel geacht verslaglegging door een moederonderneming op groepsniveau te zijn, met betrekking tot de in de consolidatie opgenomen ondernemingen. Verslaglegging overeenkomstig lid 1, tweede alinea, van dit artikel wordt geacht aan de voorwaarden van artikel 19bis, lid 9, tweede alinea, punt c), respectievelijk artikel 29bis, lid 8, tweede alinea, punt c), te voldoen.”. |
17) | Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:
|